zondag 28 december 2008

Zijn sloppenwijken broeihaarden voor Islamitische militanten?

Deze post zal draaien rond de vraag of er een stedelijke ecologische en culturele affiniteit bestaat tussen de stedelijke bezitlozen en de islamitische militanten. (1) Meer bepaald gaan we in op de assumptie dat stedelijke bezitlozen opgroeien in sloppenwijken waar geweld, wetteloosheid en extremisme zouden tieren en waar de hang naar de Islam groeit als de enige hoop en morele houvast om een religieuze expressie te geven aan het leven. In hun gezamenlijke zoektocht naar religieuze verlangens, in hun gedeelde taal, instituties en hun hang naar ‘traditionalisme’ zouden de stedelijke armen en de islamitische militanten elkaar terugvinden. Het idee leeft dus sterk dat radicaal islamisme op een manier de arme mensen hun morele, ethische en religieuze gevoelens representeert en dat het existentieel karakter van de bezitlozen, hun ecologische realiteit, hen in staat stelt om de extremistische ideeën van het radicale islamisme te omhelzen.  

Asef Bayat stelt deze opvatting in vraag in zijn wetenschappelijk artikel Radical religion and the habitus of the dispossessed: does islamic militancy have an urban ecology? (2) Hij doet dit door zowel empirisch als theoretisch onderzoek in het Midden Oosten met een historische focus op Egypte en Iran in de jaren 1980 en 1990. Uit zijn onderzoek  blijkt dat noch de islamitische militanten een reële politieke of morele interest in de stedelijke armen tonen, noch de bezitlozen een ideologische verbintenis delen met de Islamitische politiek. Eerder volgen de stedelijke bezitlozen hun eigen volkse religie, leven op een relatief autonome informele wijze en voeren een bescheiden politiek. Vrij van strikte ideologische loyaliteiten richten zij zich naar die levensinvullingen die voor hen direct betekenisvol en handelbaar zijn, met uitkomsten die zij kunnen controleren. Het is hun praktijk van het informele leven dat gekenmerkt wordt door autonomie, flexibiliteit en pragmatisme, waar overleving en zelfontwikkeling een centrale plaats innemen. 

Het sterk opgekomen idee dat de stedelijke armen een gevaarlijke rol spelen in het ondermijnen van moderne stedelijkheid en politieke beschaafdheid en hierbij het pad effenen voor islamitisch extremisme wordt ondermeer geuit door de Egyptische elite  (journalisten, beleidmakers en politici). Hierbij beschrijven zij Cairo als een gigantische stad overwoekerd door een populatie van fellahin (boeren) die de stedelijke configuratie bedreigen door het te veranderen in een ‘stad van boeren’, dit door de verspreiding van grote ashwaiyyat (informele communes). Academici zien deze informele communes als een Hobbesiaanse broeihaard van misdaad, wetteloosheid en extremisme die een ‘cultuur van geweld’ produceert en een ‘abnormale’ manier van leven teweeg brengt. Het is een geboorteplaats van islamitisch fundamentalisme. (3)

Asef Bayat stelt dat er wel een zekere waarheid terug te vinden is in deze opvattingen. Zo zijn de armen geconcentreerd in sloppenwijken waar ook islamitische militanten schuilen. De armen zullen hulp zoeken bij locale NGO’s en zelfs in moskeeën. Door afwezigheid van ondersteuning van de staat bieden religieuze verenigingen en NGO’s de nodige steun voor hun welzijn. Er zal echter ook geweld en misdaad terug te vinden zijn, vooral daar waar overheidsinstellingen, zoals politie, afwezig zijn. Toch mogen we hieruit niet concluderen dat de bewoners van de ashwaiyyat grijpen naar extremistisch gedachtegoed. Voor deze ongenuanceerde conclusie geeft Asef Bayat twee oorzaken. Ten eerste was er de Egyptische staat die angstig de ‘islamitische bedreiging’ aannam en hierdoor ook in de media een enorme publiciteit rond het thema van ‘stedelijke ecologie van islamitisch extremisme’ veroorzaakte. Ten tweede volgde hierop een wetenschappelijke interventie van experts (sociologen, criminologen en journalisten) die de opkomst van islamitisch militanten associeerde met de verspreiding van ashwaiyyat. Zij dragen in die mening een zekere autoriteit uit. Doorheen deze simplistische visie verliest men echter de veel complexere realiteit uit het oog. Deze realiteit ziet er volgens de studie van Asef Bayat als volgt uit: doordat behuizing in de stad onbetaalbaar is voor jonge islamitische militanten zoeken zij een toevlucht in de informele armenwijk. Belangrijk hierbij is dat het hier gaat om mensen die geschoold zijn en behoren tot de middenklasse. Zij verschillen dus van de niet of laag geschoolde, weinig verdienende werkende mensen. Eveneens biedt de informele buurt zonder straatnamen, zonder huisnummers en zonder officiële registratie, en dus ontoegankelijker voor de staatspolitie, een veilige toevluchtshaven voor de islamitische militanten. De waarneming dat het juist de hoog opgeleide jongeren zijn die de eerste en meest actieve islamitische militanten waren (4) wordt dus ondersteund door Asef Bayats bevindingen. Om sociale veranderingen te bewerkstelligen in hun leven zullen de armen eerder grijpen naar ‘revolutie’, acties die betekenisvol en handelbaar voor hen zijn.

"The poor cannot afford to be ideological. Their interests lie in strategies, organizations, and associations, that respond directly to their immediate concerns. To be ideological requires certain capacities (time, risk-taking, money) that the disenfranchised often lack". (5) 

Deze studie van Asef Bayat is van belang omdat het aantoont dat men moet afstappen van het idee van de ‘culture of poverty’ omdat dit een foutief homogeen beeld schept en er van uitgaat dat er sprake is van één culturele essentie van de groep. Eerder is het ‘informal life’ een hanteerbaarder concept omdat het  aansluit bij de werkelijkheid dat informele huisvestingen niet enkel tot de armen toebehoren maar dus ook een toevluchtsoord is voor vele middenklassers. Het informele leven bestaat dus uit een heteronome groep met vele culturele verschillen. Het beeld van ‘culture of poverty’ houdt de assumptie in stand dat sloppenwijken een broeihaard zijn van terroristen en dus dat iedere inwoner daar opgroeit tot een potentieel gevaar voor de maatschappij. Het houdt een wij-zij denken in stand waardoor de bezitlozen beschouwd worden als een groep marginalen die een gevaar zijn voor de staat omdat zij geassocieerd worden met Arabische of moslim terroristen. “In attempting to split an intrinsically mobile, heterogeneous, and urbanising world into jigsaw-like pieces of territory – which are assumed to have essential and ‘pure’ identities – such views fundamentally violently challenge the reality of cities and urban life on our planet.” (6) Dat dit angst onder de bevolking en een verhoogde veiligheidspolitiek met zich meebrengt hoeft ons niet langer te verbazen.

 Vera Vanderelst

Bronnen:    

(1) Ik volg hier de definities die Asef Bayat geeft voor bezitlozen: ‘Urban dispossessed, disenfranchised and the urban poor referring broadly to those laboring people who take on low-income, low-skilled, low-status and low-security jobs, and who are pushed to live in the marginal locales of slums and squatter settlements.

Islamisme beschrijft hij als volgt: ‘The ideologies and movements which, notwithstanding their variations, aim in general for the establishment of an ‘Islamic order’ – a religious state, Islamic laws and moral codes. Concerns such as establishing social justice and improving the life of the poor would only be secondary to this strategic target’.

(2) Radical religion and the habitus of the dispossessed: does islamic militancy have an urban ecology?, Asef Bayat, International Journal of Urban and Regional Research, volume 31.3, September 2007.

(3) Idem, p. 582.

(4) The modernity of Islamism and jihad militancy, Prof. Dr. Sami Zemni, Studia Diplomatica Vol. LIX, 2006, No.1, p. 207.(5) Idem, p. 588. 

(5) Radical religion and the habitus of the dispossessed: does islamic militancy have an urban ecology?, Asef BayatInternational Journal of Urban and Regional Research, volume 31.3, September 2007, p. 588.

(6) Cities, war and terrorism, Stephen Graham, Blackwell; Oxford, 2004, p.15.

Geen opmerkingen: