woensdag 17 december 2008

Camera on every corner?

In deze commentaar op een niet-wetenschappelijk artikel hebben we het over hoe de staat terug grip op de stedelijke ruimte probeert te krijgen door het gebruiken van mechanismes van toezicht, meer bepaald camera’s.

Halverwege de vorige eeuw publiceerde de Britse schrijver George Orwell zijn meesterwerk 1984. In deze dystopische roman wordt de bevolking van Oceanië constant in de gaten gehouden door de overheid via spionnen en technologie. Het totalitaire regime, onder leiding van Grote Broer, heeft er een systeem van totale controle opgezet:“Je moest leven – je leefde, uit een gewoonte die instinct werd - in de veronderstelling dat elk geluid dat je maakte werd afgeluisterd, en, behalve in het donker, elke beweging werd nagegaan.” (1) Vandaar ook de meest bekende boutade uit dit boek, namelijk: Big Brother is watching you.
Als de ‘war on terror’ ter sprake komt, dan vinden we daarin regelmatig verwijzingen terug naar die roman van Orwell, omdat de beveiliging van steden, vooral als er sprake is van camerabewaking, sterk doet denken aan de situatie in het boek. Het is echter pas recent dat men zich vragen begint te stellen bij deze manier van beveiliging.
Een voorbeeld van een artikel dat het gebruik van camerabeveiliging niet zomaar toejuicht, vinden we terug op de nieuwswebsite van abcnews. In de zomer van 2007 schreef Eric Horng er een artikel met de volgende, veelzeggende, titel: ”‘Camera on every corner’: Protection or invasion? Surveillance systems have helped solved crimes and deconstruct a terror attack; do benefits outweigh privacy concerns?” (2)
In dit korte artikel toont Horng aan hoe het aantal beveiligingscamera’s fel de hoogte is ingegaan na de aanslagen van 11 september. Het na te volgen voorbeeld van ‘surveillance systems’ is Londen, waar ondertussen al meer dan 4 miljoen camera’s functioneren. Hoewel de camera’s wel degelijk een rol kunnen spelen in het verhogen van de veiligheid, zijn er toch ook een aantal redenen om ons zorgen te maken. Want betekent meer toezicht niet minder privacy? In Amerika zijn er al aantal gevallen waarin er sprake is van misbruik hiervan, en men stelt zich dan ook de vraag of er geen strikte regulering moet komen om dit te vermijden. Er zou een cultuur moeten ontstaan waarin misbruiken niet worden getolereerd. Een andere bezorgdheid is de vraag of camera’s wel in staat zijn om terroristen tegen te gaan. Camera’s zouden in het geval van een zelfmoordterrorist eerder toestellen zijn waaruit na een aanslag informatie kan worden gehaald, dan een preventief middel.

Hoewel het hier slechts een beknopt artikel betreft met weinig diepgang, legt het wel degelijk de vinger op een pijnlijke wonde. Graham stelt dat oorlog een stedelijk fenomeen is geworden. Hij spreekt van een “implosion of global and national politics into the urban world.” (3) De nationale overheid verliest met andere woorden haar gezag over de steden. Dit verlies aan autoriteit aan dissidente groepen binnen de stedelijke ruimte probeert zij nu terug te winnen door het toezicht in de steden te verhogen, bijvoorbeeld door het gebruik van camera’s. Of dat zal lukken is maar de vraag. Mike Davis staat er in ieder geval behoorlijk sceptisch tegenover: “If the empire can deploy Orwellian technologies of repression, its outcasts have the gods of chaos on their side.” (4)
Ondanks het scepticisme van Davis lijkt het erop dat Big Brother de dag van vandaag meer ziet dan ooit tevoren. Zeker sinds de war on terror de overheid een legitimatie biedt om haar controle op het stedelijk gebied op te drijven. Dat blijkt uit een onderzoek van het duo Haggerty en Gazso (5) waarin zij onderzochten hoe de aanslagen van 11 september de ‘practice of surveillance’ hebben beïnvloed. Camerabewaking zou maar een deel uitmaken van een uitgebreid arsenaal aan toezichtmechanismes. Het samenspel van al deze mechanismes noemen zij, in navolging van Haggerty en Ericson, een ‘surveillant assemblage’. Het belang hiervan in de strijd tegen het terrorisme mag niet onderschat worden: “surveillance has been positioned as a cornerstone of institutional responses to terrorist threats”. (6) Deze benadering verschilt van wat Big Brother symboliseert, namelijk een gecentraliseerde en vanuit de staat georganiseerde vorm van toezicht. De surveillant assemblage gaat namelijk veel verder: “The surveillant assemblage is not a single physical entity of system, but the sum of total surveillance capacity that can be trained on a location or local population.” (7)
Een dergelijk systeem mag dan misschien worden opgericht onder de vlag van de war on terror, dat betekent niet dat de overheid het niet kan inschakelen met andere bedoelingen. Graham verwoordt het treffend als volgt: “Cities are far too complex, porous and multi-dimensional to be somehow ‘programmed’ by computers and surveillance systems. But together, these purported ‘anti-terrorist’ strategies can ‘creep’ to have a ‘chilling effect’ on urban and democratic public culture. Very often ‘anti-terror’ policies and technologies are used to regulate and undermine wider public dissent and activism.” (8)

Als we het artikeltje van Eric Horng als vertrekpunt nemen, dan zien we dus dat de war on terror voor de overheid ook een kans biedt om haar greep op de stad terug te versterken. De globalisering heeft ervoor gezorgd dat steden de plaats zijn geworden waar conflicten losbarsten. Zo richt de terroristische dreiging zich vooral op steden. Het gevolg daarvan is dat er een grote rol is weggelegd voor de stad in de war on terror. Een uitgebreid systeem van controle van de stedelijke ruimte, waarvan camera’s het bekendste onderdeel vormen, is een van de speerpunten van die war on terror. Op die manier probeert de overheid om haar controle van de steden opnieuw te versterken. We mogen daarbij niet vergeten dat die surveillance niet enkel dient om terroristen aan te pakken, maar evengoed gebruikt kan worden om andere (binnenlandse?) dissidenten in toom te houden.

Lennart Vandamme


Referenties:
(1) Orwell, G. (1976). 1984. Amsterdam: De Arbeiderspers, p. 6.

(2) Horng, P. (2007). ‘Camera on every corner’: Protection or invasion? Surveillance systems have helped solved crimes and deconstruct a terror attack; do benefits outweigh privacy concerns?, geraadpleegd op 4 december 2008 op
http://abcnews.go.com/WN/story?id=3421720&page=1 & http://abcnews.go.com/WN/Story?id=3421720&page=2 &
http://abcnews.go.com/WN/Story?id=3421720&page=3

(3) Graham, S. (2004) Cities, war, and terrorism; towards an urban geopolitics. Oxford: Blackwell, Introduction, p. 12.

(4) Mike Davis Part II, green zones and slum cities’, Tom Dispatch, May 11TH, 2006, at http://www.tomdispatch.com/post/82790/tomdispatch_interview_mike_davis_green_zones_and_slum_cities.

(5) Haggerty, K. D. en Amber, G. (2005). Seeing Beyond the Ruins: Surveillance as a response to Terrorist Threats. Canadian Journal of Sociology, 30 (2), 169-187.

(6) Haggerty, K. D. en Amber, G. p. 175.

(7) Haggerty, K. D. en Amber, G. p. 173.

(8) Graham, S. p. 27.

2 opmerkingen:

Anoniem zei

In zijn blogbericht ‘Camera on every Corner’ maakt Lennart een degelijke analyse over hoe de staat zich beweegt in de stedelijke ruimte, en hoe deze de stedelijke ruimte onder controle tracht te krijgen door het gebruik van controlemechanismes, zoals camera’s. Dit gebeurt meestal onder het mom van de ‘War on Terror’, hoewel Lennart ook aangeeft hoe de surveillance eveneens aangewend wordt om, naast terroristen, andere dissidenten te beheersen. Het bericht past ook in het kader van een ‘preventieve oorlog’ (Durand, 2006) en ook in het geval van de camera’s wordt duidelijk gemaakt hoezeer deze hun preventieve functie missen.

Misschien is het interessant om op deze analyse een aanvulling te geven, namelijk hoe de ‘War on Terror’ gelegitimeerd wordt. Als de camera’s worden geplaatst vanuit het idee van de ‘War on Terror’, wat legitimeert die ‘War on Terror’ dan en wat zorgt er voor de algemene mobilisatie van het publiek?

De ‘War on Terror’ is volgens Richard Jackson zowel een set van institutionele praktijken (militair, intelligentieoperaties, diplomatieke initiatieven, veiligheidsorganen…) als een onsamenhangend project. Tezelfdertijd is het een specifieke politieke taal van counterterrorisme, met eigen assumpties, symbolische systemen, retorische uitdrukkingen en stijlfiguren, metaforen, narratieven en betekenissen, en zijn eigen exclusieve vormen van kennis. Het is een specifiek discours, analoog met discoursen in andere velden. Als we volledig willen begrijpen hoe de ‘War on Terror’ functioneert als een specifiek politiek project, dan moeten we ook nagaan hoe dat specifiek discours geconstrueerd werd en hoe het functioneert als een legitimatie en normalisatie van de institutionele praktijken van het counterterrorisme (Jackson, 2005, pp. 1-2).

Jackson deconstrueert in zijn werk de belangrijkste onderdelen van het discours van de ‘War on Terror’ (Jackson, 2005, pp. 153-164). Een eerste belangrijk onderdeel van het discours is de constructie van identiteiten: ‘kwaadaardige terroristen’ versus ‘goede Amerikanen’, of meer algemeen ‘Westerlingen’. Ten tweede worden ‘bedreigingen en gevaar’ geconstrueerd. Initieel gebeurde dit door 9/11 voor te stellen als de start van een nieuwe ‘generatie van terreur’. Daarnaast was ook de hyperbolische ‘bedreigingstaal’ belangrijk. Het gaat niet enkel om de bedreiging van een plotselinge gewelddadige dood, maar ook om ‘de bedreiging van een civilisatie’. Ook wordt benadrukt dat de angst die we voelen rationeel en absoluut terecht is. Een volgend aspect van de angst is de idee dat de dreiging zich onder ons bevindt, en niet langer buiten onze grenzen (Jackson, 2005, pp. 153-164). Dit kadert ook in een algemene ‘politics of fear’, geïnternaliseerd in de politieke klasse en geïnstitutionaliseerd in het publieke leven (Furedi, 2007, p. 1). Ook kan het bericht ‘Camera on Every Corner’ in dit opzicht gezien worden, waarbij de idee van ‘bedreigingen en gevaar’ de surveillance legitimeren. Een derde element binnen het discours is de constructie van ‘de goede oorlog’. Als de ‘War on Terror’ genoeg geëvolueerd is, wordt deze wezenlijk ‘de goede oorlog’. Ook dit kan in het kader geplaatst worden van de surveillance in steden. De mogelijke inbreuk van de privacy wordt door de vingers gezien, aangezien het functioneert in een ‘goede oorlog’.

Concluderend stelt Jackson dat het gaat om een enorm krachtig discours dat een specifieke aanpak tot counterterrorisme normaliseert, die voor het merendeel kritiekloos en onbetwistbaar wordt aanvaard, behalve dan in zijn toepassing. Niemand stelt de nood tot een ‘War on Terror’ an sich in vraag (Jackson, 2005, p. 164) en is dan verwonderd als er ineens overal camera’s hangen.


Sara Vandekerckhove

Durand, S. (2006). Fascisme, Islam et Grossiers Amalgames. Monde Diplomatique. Geraadpleegd op 4 december 2008 op http://sindibad.fr/spip.php?article63

Furedi, F. (2007). Politics of Fear. Beyond Left and Right. London: Continuum.

Jackson, R. (2005). Security, Democracy, and the Rhetoric of Counter-Terrorism. Democracy and Security, 1, 147-171.

niel zei

TANENDE PRIVACY

Het is duidelijk dat bovenstaande kwestie raakt aan verschillende ethische principes. Het recht op privacy wordt hier rechtstreeks tegenover het algemeen belang geplaatst. Bij dat algemeen belang kunnen echter vele vragen gesteld worden. Wat is algemeen belang? Kan algemeen belang altijd ingeroepen worden? Wie bepaalt wat algemeen belang is? Maar ook de term privacy roept dezelfde vragen op.

Privacy is een veelbesproken thema binnen de ethiek, daar het vaak zorgt voor een spanningsveld tussen bepaalde andere belangen, zoals strafvordering en bestrijding van ongewenst gedrag. De Amerikaanse Patriot Act kan zo op veel steun rekenen, maar ook op heel wat kritiek. De één haalt aan dat het een enorme aantasting is van de privacy van de burgers, terwijl de andere dan weer veiligheid en het bestrijden van terrorisme belangrijker acht.
Privacy en security zullen nooit openlijk hand in hand over straat kunnen lopen, maar ze zijn wel degelijk verbonden met elkaar. Er worden steeds meer wetten en regels opgesteld als gevolg van de globale terrorismebestrijding en de (vermeende?) stijgende nood aan veiligheid. De overheid moet echter rekening houden met nationale en internationale regelgeving rond de privacybescherming en komt daarom op de proppen met waarborgen tegen ongecontroleerde toepassing. Een voorbeeld is een regeling rond wat gefilmd mag worden, waar en hoe lang de beelden mogen bewaard worden. Het steeds meer verzamelen van gegevens van personen, het plaatsen van camera’s op elke hoek van de straat en zo voort zorgen ervoor dat iedere burger geprofileerd en gedatabaset wordt. Aan de hand van dit profiel kunnen de nodige beslissingen genomen worden en de bekomen informatie kan verkocht, gestolen en verloren worden. De privacy neemt dus zienderogen af. Maar aan de andere kant kan terrorisme en criminaliteit ook als een inbreuk op de privacy gezien worden. Derden dringen ongewenst binnen in de persoonlijke levenssfeer. De vele nieuwe wetten kunnen vanuit die visie dan juist als een bescherming van de privacy gezien worden.

De veiligheid van een maatschappij zal niet gegarandeerd worden door het plaatsen van camera’s. Kleine criminaliteit kan gestopt worden, maar terrorisme overstijgt dergelijke maatregelen. Me dunkt heeft gelijk welke overheid dan ook geen intentie om terrorisme op deze manier te bestrijden, maar gaat het gewoon om controle verwerven over de dagelijkse handelingen van zijn burgers. Een absolute aanfluiting van het privacybeginsel uiteraard. De burgerzin zal er alleszins niet mee aangewakkerd worden, daar veiligheid niet enkel een taak is van de politie. Mensen moeten elkaar aansporen om de regels te volgen en camera’s nemen die taak weg. Het plaatsen van camera’s is trouwens een te gemakkelijke oplossing om het veiligheidsprobleem aan te pakken. Het is een kenmerk van een luie overheid die het probleem niet meer bij de wortels kan aanpakken.

We leven in een maatschappij waarin privacy het zwaar te verduren krijgt. Als je de televisie aanzet, zie je mensen in glazen huizen bevallen van een dochter die later een extreme make-over zal krijgen omdat ze anders niet als dierenarts – wat dat heeft ze gezien op tv- aan de slag kan. Sla je de kranten open, dan zie je foto’s van al dan niet bekend volk in compromiterende posities. Zelfs het goede doel wordt in een voyeuristisch concept gestoken. Ik zou durven stellen dat de mens het niet eens zo erg vindt om een stuk van zijn privacy af te staan. Hij stelt zichzelf bloot op allerhande community-sites zoals Facebook en aanverwanten en laat daarbij niet na van echt alle informatie te geven. Die evolutie zorgt er volgens mij ook voor dat de burger ongevoeliger raakt voor maatregelen getroffen door de overheid, die een inbreuk plegen op het privacybeginsel. Een gevaarlijke trend.

Niel Van Herck

- CBPL. Vanaf nu is camerabewaking geregeld... 11-06-2007, Brussel. Op http://www.privacycommission.be/nl/press_room/pers_bericht1.html

- Melville-Brown, A. Camera shy – the interaction between the camera and the law of privacy in the UK. International Review of Law, 2008, 22-3, p.209-222

- Abricht, L. Goed leven is goed samenleven: inleiding in de ethiek. 2007, Leuven, Acco