dinsdag 30 december 2008

The return of the slum: does language matter?

Dit artikel(1) focust op het gebruik van het woord ‘slum’ om het over sloppenwijken te hebben en de implicaties die dat woordgebruik met zich meebrengt. Het woord ‘slum’, met al zijn negatieve connotaties, heeft in dit nieuwe millenium terug zijn weg gevonden naar het officiële discours. De reïntroductie van de term werd een feit na het ‘cities without slums’ initiatief van de Verenigde Naties. Decennia lang probeerden academici en specialisten ter zake de term te ontwijken maar helaas. Een reden voor het recycleren van het woord ‘slum’ is juist de negatieve connotatie die eraan vasthangt. Door beelden op te roepen van ziektes, onhygiënische situaties, misdaad en andere problemen onderstrepen NGO’s, regeringen en internationale organisaties met wat voor problemen ze te maken hebben om zo zeker te zijn van geldelijke steun om ze op te lossen. Het probleem is dat deze overdrijvingen een terugslag hebben op de bevolking van de ‘slums’. Zij worden meer en meer gestigmatiseerd als een gevaar voor de sameleving. Hun ziektes zouden zich kunnen verspreiden naar de rest van de bevolking, hun criminele netwerken bedreigen de veiligheid en in de extreme gevallen zijn de ‘slums’ de broedhaarden voor terroristen. Mensen die niet in ‘slums’ wonen voelen zich bedreigd en kopen vuurwapens om zich te beschermen en verhuizen naar ‘gated communities’. Ergens schuilt er natuurlijk wel waarheid in deze veronderstellingen, alleen wordt deze fel overdreven en uitvergroot. Het feit dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende gradaties in ‘slums’ en de heterogene samenstelling van de ‘slums’ zorgt ervoor dat miljoenen mensen over dezelfde kam worden geschoren. Het gevaar bestaat dat staatsdemagogen het woord ‘slum’, en de beelden van een horribele stedelijke toekomst die het woord oproept, zullen hanteren om grote herhuisvestingscampagnes op te zetten of de ‘slums’ gewoon af te breken. Men creëert de valse illusie dat het het probleem van de ‘slums’ volledig kan worden opgelost. Eerdere acties hebben echter reeds aangetoond dat het afbreken van slums het probleem helemaal niet oplost maar gewoon verplaatst. Ook herhuisvestingsprogramma’s waren zelden succesvol. Mensen werden verhuisd naar woningen die ze niet konden onderhouden. Men moest besparen op alle uitgaven, ook op basisbehoeften als eten en verwarming, om de kosten van het huis te kunnen betalen. Dikwijls steeg het sterftecijfer ten gevolge van de slechtere situatie terwijl men toch in een betere omgeving woonde. Daarenboven zorgen herhuisvestingsprogramma’s vaak voor het desintegreren van sociale en commerciële netwerken die essentieel zijn voor het overleven van de armen. Maar verschillende indicatoren doen vermoeden dat deze programma’s van herhuisvesting of afbraak niet zijn ontwikkeld om de mensen uit de ‘slums’ ten goede te komen. De centrale overheid wil de arme populatie beheersbaarder maken door de onbeheersbare ‘slums’ af te breken. Zij redeneert dat de criminaliteit samen met de bouwvallige huisjes zal verdwijnen. Uiteraard zijn er maatregelen nodig. De focus moet echter het welzijn van de bevolking zijn, en niet het weggommen van wat niet in het plaatje van de moderne stad past.


Jeroen Borghs


Bronnen:

(1)GILBERT (A.), “The Return of the Slum: Does Language Matter?”, in: International Journal of Urban and Regional Research, 2007, Vol. 31, Issue 4, pp. 697-713.

maandag 29 december 2008

Dreigende terreur in de steden

‘Over the last few years, small groups’ ability to conduct terrorism has shown radical improvements in productivity – their capacity to inflict economic, physical and moral damage. These groups, motivated by everything from gang membership to religious extremism, have taken advantage of easy access to our global superinfrastructure, revenues from growing illicit commercial flows, and ubiquitously available new technologies to cross the threshold necessary to become terrible threats. September 11, 2001, marked their arrival at that threshold.’ (1)

Met deze waarneming start John Robb zijn artikel The coming urban terror (2007), een artikel waarin hij de gevaren die steden nu reeds bedreigen aankaart en aantoont welke terreur steden in de nabije toekomst mogen verwachten. Want, zo stelt hij, de mogelijkheid en de techniek die terroristen bezitten om steden zowel economische, fysieke als morele schade toe te brengen zijn slechts het begin van wat steden te wachten staat. Eventually, one man may even be able to wield the destructive power that only nation-states possess today. It is a perverse twist of history that this new threat arrives at the same moment that wars between states are receding into the past (2). De auteur stelt dat de kans op oorlog tussen staten veel kleiner is geworden. Dit is één van de gevolgen van de globale onderlinge afhankelijkheid. Echter, het proces van globalisering heeft ons zeer kwetsbaar gemaakt voor staatloze vijanden. Meer nog: de stad lijkt nu, meer dan ooit, weer het toneel van de oorlog. Het idee dat John Robb hier aanhaalt, namelijk dat de steden een toevluchtoord waren tijdens de oorlog en als zijnde een fort bescherming boden aan mensen is niet geheel onjuist. Toch hebben steden door de eeuwen heen een centrale rol gespeeld in tijden van oorlog en waren zij vaak het doelwit. Wel is er een grote verandering waar te nemen in de kwetsbaarheid van de steden, de aanvallers en de middelen. De stad is nu met zijn afhankelijkheid van de complexe communicatie, elektriciteit, transport, -en watersystemen het doel van terreur. Deze netwerken, “scale-free networks”, zijn enorm kwetsbaar en zelfs kleine aanvallen op belangrijke delen van dit netwerk zijn in staat om het hele netwerk lam te leggen. En hoe lokaal een aanval ook mag zijn, de gevolgen zullen globaal zijn. Ook Stephen Graham, de auteur van Cities, war and terrorism (2004) wijst op de kwetsbaarheid van steden: ‘Whilst far from new, acts of war and terror against cities and their inhabitants are saturating our world. For centuries, it has not been feasible to contain cities within defensive walls or effective cordons which protect their citizens from military force. Just as it is no longer adequate to theorise cities as local, bounded sites that are separated off from the rest of the world, so, similarly, political violence is now fuelled and sustained by transnational networks that can be global and local at the same time.’ (3)

Dat dergelijke aanvallen de legitimiteit van de overheid schaadt werd duidelijk in Irak waar een aanval in september 2004 op een oliepijplijn een enorme elektriciteitspanne tot gevolg had. De Iraakse stedelingen uitten kritiek op de overheid omdat zij de steden niet konden voorzien van licht. Zonder de stadsvoorzieningen zijn de burgers genoodzaakt zich te richten tot lokale groepen (veel van hen in oorlog met de overheid), die hen informele alternatieven aanbieden. Het geld dat deze groepen hierbij verdienen kan dan weer gestoken worden in gewelddadige acties tegen de overheid.

John Robb geeft alvast mee dat mega-steden zich in de toekomst mogen verwachten aan meer van dergelijke aanvallen op de netwerken. Een andere groeiende bedreiging waarmee steden te kampen krijgen zijn bendes die de overheid uitdagen. Als voorbeeld geeft hij de bende PCC (Primeiro Comando da Capital) die drie dagen lang, in juli 2006, 20 miljoen inwoners van Sao Paulo gegijzeld hielden door gewelddadige acties. Zo vielen ze politiekantoren en banken aan, hielden ze opstanden in gevangenissen, staken ettelijke bussen in brand en legden het transportsysteem plat dat 2,9 miljoen mensen per dag voorziet in vervoer. (4) Ook in Rio de Janeiro daagde een bende genaamd Comando Vermelho de overheid uit. In beide van deze gevallen werden er geen eisen gesteld aan de overheid. Het leek louter een kwestie van uitdaging te zijn, kijken tot waar de grenzen reiken van de machtsmonopoly van de overheid. Bendes zijn in staat om de autoriteiten tot hun limieten uit te dagen doordat zij steeds meer macht konden vergaren doorheen de jaren. Hun connecties met de informele sector met zijn grote markteconomie en de nieuwe communicatietechnologie verschaft hen hiervoor de middelen. De PCC, gestart als een kleine gevangenisbende, groeide uit tot een bende die vandaag controle uitvoert over bijna de helft van de sloppenwijken van Sao Paulo.

De derde bedreiging die Robb bespreekt zijn de massavernietigingswapens. En dan niet zozeer de nucleaire wapens die natiestaten vandaag te dag kunnen produceren maar eerder de bio-technologische wapens. De kans dat terroristen de hand kunnen leggen op nucleaire wapens is zo goed als onbestaande. De bedreiging ligt eerder in het feit dat kleine groepen biotechnologie kunnen aanwenden om massavernietigingswapens te produceren gezien dat die bio-technologische kennis en middelen al wijd verspreid zijn. In less than a decade, then, biotechnology will be ripe for the widespread development of weapons of mass destruction, and it fits the requirements of small group warfare perfectly. It is small, inexpensive, and easy to manufacture in secret. Also since dangerous biotechnology is based primarily on the manipulation of information, it will make rapid progress through the same kind of amateur tinkering that currently produces new computer viruses. Terrorists also have a growing advantage in delivering bioweapons. The increasing porousness of national borders, size of global megacities, and volume of air travel all mean that the delivery and percolation of bioweapons will be fast –moving and widespread- potentially on several continents at once.’(5)

Wat te doen aan deze drie bedreigingen die de moderne mega-steden komen vernietigen? Een camera op elke hoek? Een politieagent op elke hoek? Of eerder, zoals John Robb voorstelt, zorgen voor decentralisatie? Decentralisatie van systeemnetwerken zodat er een back up voorhanden is in verschillende delen van de stad. Decentralisatie van veiligheidsmachten als middel tegen bendes en het gebruik van bio-technologische wapens. Nu staan politiemachten machteloos tegenover bendes en ook het gebruik van militaire machten is niet altijd even efficiënt aangezien corruptie ook van hen de vijanden van de stad kan maken. Lokale veiligheidsmachten zouden beter in staat zijn kleine groeperingen te controleren. Maar natuurlijk kunnen we ons de vraag stellen of dergelijke machten niet evenzeer vatbaar zijn voor corruptie. Als de overheid niet in staat is zijn huidige troepen onder controle te houden dan zullen lokale overheidsmachten het niet veel beter doen.

Dit populariserend artikel geeft enkel een verontrustend zicht op de huidige en toekomstige bedreigingen binnen de stad en biedt een minimalistische oplossing aan. Zoals te verwachten van dergelijk artikel wordt er helemaal voorbij gegaan aan de complexe oorzaken die aan de grond liggen van het opkomend geweld van bendes en terroristen en wordt er helemaal geen melding gemaakt van het huidig geweld waar natiestaten zich schuldig aan maken en waarvoor meer stedelingen vrezen. Zo zal een Palestijnse inwoner van de Gazastrook niet wakker liggen van een eventuele bio-technologische dreiging maar eerder van ‘de oorlog zonder genade’ (6) die Israël op dit moment voert.

Vera Vanderelst

Bronnen:

(1) The coming urban terror. System disruption, networked gangs, and bioweapens, John Robb, City Journal, summer 2007, geraadpleegd op http://www.city-journal.org/html/17_3_urban_terrorism.html

(2) Idem.

(3) Cities, war and Terrorism, Stephen Graham, Blackwell, Oxford, 2004, p 5.

(4) The coming urban terror. System disruption, networked gangs, and bioweapens, John Robb, City Journal, summer 2007, geraadpleegd op http://www.city-journal.org/html/17_3_urban_terrorism.html

(5) Idem.

(6) Naar de woorden van Israëlische minister van Defensie Ehud Barak.

Morocco votes: slums breeding extremism

(Klik op titel voor video)
Deze Al Jazeera reportage(1) speelt zich af in Sidi Moumen(2), een sloppenwijk van Casablanca. De reporter peilt bij de bewoners naar de verwachtingen voor de parlementsverkiezingen van 2007. Ze verwachten echter niet veel van de stembusgang. Elke keer zeggen partijen van de linker tot de rechterzijde van het politieke spectrum dat ze de situatie van de armen in de sloppenwijken gaan verbeteren, maar nooit gebeurt er iets. De armen vertegenwoordigen een groot deel van de stemmen en zijn dus belangrijk in de verkiezingspropaganda. Na de verkiezigen worden hun belangen echter snel vergeten. De mensen van Sidi Moumen voelen zich zo buitengesloten in hun eigen land. De economische en sociale malaise die in deze wijken heerst is daarenboven een perfecte voedingsbodem voor extremisme. Groepjes rondhangende jongeren hebben niet zelden radicale ideeën over hoe ze hun situatie kunnen verbeteren. Dikwijls wordt geweld als een oplossing gezien. Het verbaast dan ook niet dat de zelfmoordterroristen van de aanslagen in Casablanca van mei 2003 en maart 2007 uit Sidi Moumen afkomstig waren. Dit creëert een ander probleem voor de inwoners van de sloppenwijk: namelijk stigmatisering. Doordat men in de media en de politiek constant herhaalt dat deze achtergestelde wijken een broedplaats zijn voor extremisme en terrorisme wordt iedereen die in deze buurten woont als gevaarlijk beschouwd. Men vergeet dikwijls dat het merendeel van de bevolking van Sidi Moumen niet staat te springen om zich in centrum Casablanca te gaan opblazen. Deze mensen, die sowieso al te kampen hebben met enorm hoge werkloosheidscijfers, krijgen het zo nog moeilijker om aan een job te geraken.
De resultaten van de parlementsverkiezingen van 2007 waren teleurstellend. Men heeft het over de laagste opkomst ooit bij Marokkaanse verkiezingen. Slechts 37 percent van de kiesgerechtigden kwam opdagen terwijl dit bij de vorige verkiezingen van 2002 en 1997 respectievelijk nog 51 percent en 58 percent was. Het waren vooral de armen die thuisbleven en dit ondanks verschillende informatie- en mobilisatiecampagnes vanwege de regering, de politieke partijen, en organisaties uit de civil society. Deze lage opkomst is deels een gevolg van de slechte sociaal-economische situaties van de armen in de sloppenwijken. Zij worden door de staat genegeerd en wensen bijgevolg zelf ook niets meer te maken te hebben met de staat. Het is echter belangrijk om op te merken dat er nog andere factoren een rol spelen. De Marokkaanse kamer van volksvertegenwoordigers heeft namelijk bijna niets te zeggen in het land en vele mensen vinden het dan ook niet de moeite om ervoor te stemmen. Er gaan stemmen op die zeggen dat de koning, Mohammed VI, veel te veel macht over het parlement heeft.(3) Laat het nu net die koning zijn die in december 2007 zijn zegen gaf aan een ontwikkelingsplan voor Sidi Moumen van meer dan 2,5 miljard Dirham. De bedoeling van het plan is een einde te maken aan de verschillende vormen van armoede, en de marginalisatie en sociale uitsluiting van de bevolking. In hoeverre het plan werkt, of, zoals elders in Marokko reeds gebeurde, het de problemen gewoon verplaatst, zal de toekomst moeten uitwijzen.(4)


Jeroen Borghs


Bronnen:

(1) http://www.youtube.com/watch?v=OKMt6Anlb2I geraadpleegd op 28-12-2008.

(2) http://www.dailymotion.com/video/x2x405_bidonvilles-de-sidi-moumen-a-casabl_news geraadpleegd op 28-12-2008.

(3) HAMZAWY (A.), “The 2007 Moroccon Parliamentary Elections: Results and Implications” Carnegie Endowment for International Peace , http://www.carnegieendowment.org/files/moroccan_parliamentary_elections_final.pdf geraadpleegd op 28-12-2008.

(4) http://www.lematin.ma/Actualite/Journal/Article.asp?idr=110&id=77042 geraadpleegd op 29-12-2008

Fight in the Favelas

Dit artikel(1) gaat over de problematische situatie in de favelas van Rio de Janeiro. Naar aanleiding van de Pan-Amerikaanse Spelen, die in 2007 in Rio plaatsvonden, bracht de overheid een 25.000 man sterke politiemacht bij elkaar om de orde te handhaven. Een verademing voor de Cariocas – de inwoners van Rio – die gewoon zijn aan 1 moord om de 3½ uur. In de aanloop naar de spelen voerde de politie een raid uit op het Complexo do Alemão, een sloppenwijk die de draaischijf van de drugshandel zou zijn. De operatie was een succes, maar zodra de politie zich uit de wijk terugtrok werden de criminele activiteiten gewoon hervat. De braziliaanse staat staat machteloos in sloppenwijken als deze. De arme bevolking toont meer loyaulitiet tegenover de criminele organisaties dan tegenover de politie. Dit is te danken aan het feit dat de ordehandhaving binnen de sloppenwijken niet door de politie gebeurt maar door de criminele organisaties. Daarenboven genieten de favelabewoners niet van sociale voorzieningen van staatswege en genereren de criminele activiteiten in de favela’s voor vele mensen een inkomen.
Een ander probleem is dat de vertegenwoordigers van de staat dikwijls niet te betrouwen zijn. Het politiekorps van Rio is uitzonderlijk corrupt. Dit is deels te wijten aan het feit dat de Braziliaanse politieagenten het op één na laagste loon hebben in het land. Veel agenten vullen hun loon dan ook aan met smeergeld. Deze corrupte agenten berechten is niet evident omdat Brazilië een zeer vergevingsgezinde arbeidswetgeving heeft. Zuiveringsacties door de centrale overheid halen niet veel uit omdat de meeste corrupte agenten hun job terugkrijgen van de rechter. Het politieoptreden is – buiten de centraal gecoördineerde acties – dan ook maar zwakjes. Om een voorbeeld te geven: maar 3% van de moordverdachten krijgt effectief de binnenkant van een rechtszaal te zien. Naast incompetent is de politie ook zeer brutaal. In 2003 stierven er in Rio 1000 mensen ten gevolge van politiebrutaliteit.
Het is belangrijk te verduidelijken wie er in de favela’s woont. Het gaat hier niet om een lompenproletariaat dat naar de steden verhuisde om als arbeider tegen een minimumloon te werken zoals dit in negentiende eeuws Europa het geval was. De steden creëren immers niet genoeg jobs meer om de jaarlijkse bevolkingsaanwas te kunnen absorberen. Sloppenwijken zijn een soort opslagplaats geworden voor surplus arbeidskracht, die niet wordt ingezet. De politie op deze wijken afsturen om orde op zaken te stellen heeft dus weinig effect als er tegelijk niet aan structurele oplossingen wordt gewerkt om de massale werkloosheid tegen te gaan. De enige bekommernis van de staat is echter de veiligheid van de andere stadsbewoners. De enige reden dat de sloppenwijken worden aangepakt is omdat hun criminele netwerken overlast veroorzaken voor de hele stad. Men is niet bezorgd om de inwoners van de favela’s. Men probeert niet eens om er een permanente politieaanwezigheid uit te bouwen om de mensen te beschermen. Zolang de armen in de favela’s door de staat aan hun lot worden overgelaten – uitgezonderd de occasionele politieactie – blijven dit staatsloze gebieden in de stad en broeihaarden van criminaliteit.(2)
Jeroen Borghs


Bronnen:
(1) s.n., “Fight in the Favelas”, in: The Economist, 2007, Vol. 384, Issue 8540, p. 34.
(2) DAVIS (M.), “Planet of Slums”, in: New Left Review, 2004, Vol. 26, Issue March-April, pp. 5-24.

zondag 28 december 2008

Zijn sloppenwijken broeihaarden voor Islamitische militanten?

Deze post zal draaien rond de vraag of er een stedelijke ecologische en culturele affiniteit bestaat tussen de stedelijke bezitlozen en de islamitische militanten. (1) Meer bepaald gaan we in op de assumptie dat stedelijke bezitlozen opgroeien in sloppenwijken waar geweld, wetteloosheid en extremisme zouden tieren en waar de hang naar de Islam groeit als de enige hoop en morele houvast om een religieuze expressie te geven aan het leven. In hun gezamenlijke zoektocht naar religieuze verlangens, in hun gedeelde taal, instituties en hun hang naar ‘traditionalisme’ zouden de stedelijke armen en de islamitische militanten elkaar terugvinden. Het idee leeft dus sterk dat radicaal islamisme op een manier de arme mensen hun morele, ethische en religieuze gevoelens representeert en dat het existentieel karakter van de bezitlozen, hun ecologische realiteit, hen in staat stelt om de extremistische ideeën van het radicale islamisme te omhelzen.  

Asef Bayat stelt deze opvatting in vraag in zijn wetenschappelijk artikel Radical religion and the habitus of the dispossessed: does islamic militancy have an urban ecology? (2) Hij doet dit door zowel empirisch als theoretisch onderzoek in het Midden Oosten met een historische focus op Egypte en Iran in de jaren 1980 en 1990. Uit zijn onderzoek  blijkt dat noch de islamitische militanten een reële politieke of morele interest in de stedelijke armen tonen, noch de bezitlozen een ideologische verbintenis delen met de Islamitische politiek. Eerder volgen de stedelijke bezitlozen hun eigen volkse religie, leven op een relatief autonome informele wijze en voeren een bescheiden politiek. Vrij van strikte ideologische loyaliteiten richten zij zich naar die levensinvullingen die voor hen direct betekenisvol en handelbaar zijn, met uitkomsten die zij kunnen controleren. Het is hun praktijk van het informele leven dat gekenmerkt wordt door autonomie, flexibiliteit en pragmatisme, waar overleving en zelfontwikkeling een centrale plaats innemen. 

Het sterk opgekomen idee dat de stedelijke armen een gevaarlijke rol spelen in het ondermijnen van moderne stedelijkheid en politieke beschaafdheid en hierbij het pad effenen voor islamitisch extremisme wordt ondermeer geuit door de Egyptische elite  (journalisten, beleidmakers en politici). Hierbij beschrijven zij Cairo als een gigantische stad overwoekerd door een populatie van fellahin (boeren) die de stedelijke configuratie bedreigen door het te veranderen in een ‘stad van boeren’, dit door de verspreiding van grote ashwaiyyat (informele communes). Academici zien deze informele communes als een Hobbesiaanse broeihaard van misdaad, wetteloosheid en extremisme die een ‘cultuur van geweld’ produceert en een ‘abnormale’ manier van leven teweeg brengt. Het is een geboorteplaats van islamitisch fundamentalisme. (3)

Asef Bayat stelt dat er wel een zekere waarheid terug te vinden is in deze opvattingen. Zo zijn de armen geconcentreerd in sloppenwijken waar ook islamitische militanten schuilen. De armen zullen hulp zoeken bij locale NGO’s en zelfs in moskeeën. Door afwezigheid van ondersteuning van de staat bieden religieuze verenigingen en NGO’s de nodige steun voor hun welzijn. Er zal echter ook geweld en misdaad terug te vinden zijn, vooral daar waar overheidsinstellingen, zoals politie, afwezig zijn. Toch mogen we hieruit niet concluderen dat de bewoners van de ashwaiyyat grijpen naar extremistisch gedachtegoed. Voor deze ongenuanceerde conclusie geeft Asef Bayat twee oorzaken. Ten eerste was er de Egyptische staat die angstig de ‘islamitische bedreiging’ aannam en hierdoor ook in de media een enorme publiciteit rond het thema van ‘stedelijke ecologie van islamitisch extremisme’ veroorzaakte. Ten tweede volgde hierop een wetenschappelijke interventie van experts (sociologen, criminologen en journalisten) die de opkomst van islamitisch militanten associeerde met de verspreiding van ashwaiyyat. Zij dragen in die mening een zekere autoriteit uit. Doorheen deze simplistische visie verliest men echter de veel complexere realiteit uit het oog. Deze realiteit ziet er volgens de studie van Asef Bayat als volgt uit: doordat behuizing in de stad onbetaalbaar is voor jonge islamitische militanten zoeken zij een toevlucht in de informele armenwijk. Belangrijk hierbij is dat het hier gaat om mensen die geschoold zijn en behoren tot de middenklasse. Zij verschillen dus van de niet of laag geschoolde, weinig verdienende werkende mensen. Eveneens biedt de informele buurt zonder straatnamen, zonder huisnummers en zonder officiële registratie, en dus ontoegankelijker voor de staatspolitie, een veilige toevluchtshaven voor de islamitische militanten. De waarneming dat het juist de hoog opgeleide jongeren zijn die de eerste en meest actieve islamitische militanten waren (4) wordt dus ondersteund door Asef Bayats bevindingen. Om sociale veranderingen te bewerkstelligen in hun leven zullen de armen eerder grijpen naar ‘revolutie’, acties die betekenisvol en handelbaar voor hen zijn.

"The poor cannot afford to be ideological. Their interests lie in strategies, organizations, and associations, that respond directly to their immediate concerns. To be ideological requires certain capacities (time, risk-taking, money) that the disenfranchised often lack". (5) 

Deze studie van Asef Bayat is van belang omdat het aantoont dat men moet afstappen van het idee van de ‘culture of poverty’ omdat dit een foutief homogeen beeld schept en er van uitgaat dat er sprake is van één culturele essentie van de groep. Eerder is het ‘informal life’ een hanteerbaarder concept omdat het  aansluit bij de werkelijkheid dat informele huisvestingen niet enkel tot de armen toebehoren maar dus ook een toevluchtsoord is voor vele middenklassers. Het informele leven bestaat dus uit een heteronome groep met vele culturele verschillen. Het beeld van ‘culture of poverty’ houdt de assumptie in stand dat sloppenwijken een broeihaard zijn van terroristen en dus dat iedere inwoner daar opgroeit tot een potentieel gevaar voor de maatschappij. Het houdt een wij-zij denken in stand waardoor de bezitlozen beschouwd worden als een groep marginalen die een gevaar zijn voor de staat omdat zij geassocieerd worden met Arabische of moslim terroristen. “In attempting to split an intrinsically mobile, heterogeneous, and urbanising world into jigsaw-like pieces of territory – which are assumed to have essential and ‘pure’ identities – such views fundamentally violently challenge the reality of cities and urban life on our planet.” (6) Dat dit angst onder de bevolking en een verhoogde veiligheidspolitiek met zich meebrengt hoeft ons niet langer te verbazen.

 Vera Vanderelst

Bronnen:    

(1) Ik volg hier de definities die Asef Bayat geeft voor bezitlozen: ‘Urban dispossessed, disenfranchised and the urban poor referring broadly to those laboring people who take on low-income, low-skilled, low-status and low-security jobs, and who are pushed to live in the marginal locales of slums and squatter settlements.

Islamisme beschrijft hij als volgt: ‘The ideologies and movements which, notwithstanding their variations, aim in general for the establishment of an ‘Islamic order’ – a religious state, Islamic laws and moral codes. Concerns such as establishing social justice and improving the life of the poor would only be secondary to this strategic target’.

(2) Radical religion and the habitus of the dispossessed: does islamic militancy have an urban ecology?, Asef Bayat, International Journal of Urban and Regional Research, volume 31.3, September 2007.

(3) Idem, p. 582.

(4) The modernity of Islamism and jihad militancy, Prof. Dr. Sami Zemni, Studia Diplomatica Vol. LIX, 2006, No.1, p. 207.(5) Idem, p. 588. 

(5) Radical religion and the habitus of the dispossessed: does islamic militancy have an urban ecology?, Asef BayatInternational Journal of Urban and Regional Research, volume 31.3, September 2007, p. 588.

(6) Cities, war and terrorism, Stephen Graham, Blackwell; Oxford, 2004, p.15.

Een nieuwe geografie van conflict: 'slum wars’ in Nicaragua

Rodger, D. (2007). Slum Wars of the 21st Century: The New Geography of Conflict in Central America. Crisis States Research Centre Working Paper No.10, LSE: London.

In deze blogpost wil ik de aandacht vestigen op de hierboven vermelde paper van Dennis Rodgers, docent Stedelijke Ontwikkeling in Londen, waarin een interessante analyse gemaakt wordt van de geschiedenis van geweld in Nicaragua en het geweld van bendes in de hoofdstad Managua. Het is alvast niet mijn bedoeling u in deze vredige dagen rond Kerstmis en Nieuwjaar te weerhouden van vreugde en blijdschap...

De Sandinisten kwamen in Nicaragua aan de macht in 1979 na twee decennia van een voornamelijk landelijke guerrillastrijd. De Contra oorlog die uitbrak in de vroege jaren 1980 werd ook in hoge mate op het platteland gevoerd. Het einde van de oorlog in 1990, bracht een nieuw regime en een verschuiving van de geografie van conflict met zich mee. Gedemobiliseerde guerrillas werden zowel actief op het platteland als in de stad, waardoor vele slachtoffers vielen onder de burgerbevolking. Midden jaren ’90 namen deze groepen daarentegen in belang af, maar criminaliteit in de steden bleef echter sterk stijgen. Volgens officiële statistieken is het aantal misdrijven tussen 1990 en 2004 verviervoudigd. Misdaden tegen personen (waaronder moorden, verkrachtingen en mishandelingen) steeg met ruim 460 procent (we moeten hier echter in rekening nemen dat officiële statistieken en onderrapportering een groot probleem vormen in Nicaragua).

Ondanks het einde van de burgeroorlogen die Centraal-Amerika teisterden in voorbije decennia, blijft geweld de regio aantasten. De meeste mensen zien jeugdbendes als het probleem. Ze komen voor in alle grote stedelijke centra van Nicaragua, maar het meest in de hoofdstad Managua, waar zich zo'n 41% van de stedelijke bevolking bevindt. Verstedelijking is de afgelopen 15 jaar in Nicaragua sterk gestegen met als gevolg dat Nicaragua momenteel het meest verstedelijkte land is van Centraal-Amerika.

Sommigen verbinden de opkomst van deze bendes aan factoren zoals de sociale relaties die zwakker zijn in steden en de sociaal versplinterde stedelingen bijgevolg meer neigen tot geweld. Rodgers weerlegt het klassieke argument van een verschuiving in de politieke economie van geweld - van georganiseerd politiek geweld naar criminaliteit – en stelt een geografische verschuiving vast van ‘peasant wars’ (Wolf, 1969) naar ‘urban wars’ (Beall, 2006). Hij ondersteunt dit met drie argumenten. Ten eerste waren de landelijke grondslagen van de Sandinistische revolutie kenmerkmerkend voor de boerenopstanden in de 20ste eeuw, die een reactie waren op de sociale ontwrichtingen die de markt met zich meebracht. Ten tweede bemerkt hij dat, ondanks de invloed van verstedelijking en zwakkere sociale relaties in steden op de verplaatsing van de post-revolutionaire criminaliteit van de stad, hedendaags stedelijk geweld grotendeels afhankelijk is van de ongelijke economische en politieke betrekkingen. Tenslotte stelt Rodger dat stedelijk geweld gericht is op sloppenwijken, die men eerder kan beschouwen als vluchtige sites van uitsluiting, in plaats van een reserve aan arbeidskrachten voor een formele economie, die steeds meer transnationaal wordt.

De stedelijke problematiek zien we ook duidelijk in het werk van Mike Davis (2004; 2006) over de wereldwijde uitbreiding van stedelijke sloppenwijken. Davis betoogt dat deze nieuwe sloppenwijken bewoond worden door diegenen die zich in toenemende mate buiten de formele economie bevinden. Steden worden in een snel tempo ‘stortplaatsen’ voor diegenen die zijn uitgesloten van de globalisering en van toenemende technologische en informatieve productieprocessen. Davis definieert de opkomst van sloppenwijken alsa fully franchised solution to the problem of warehousing the twenty-first century’s surplus humanity’ (Davis, 2004:28). Daarnaast beschrijft hij sloppenwijken als ‘vulcanoes waiting to errupt’. Davis’ onderzoek ondersteunt bijgevolg de stedelijke problematiek in Beall’s ‘urban wars of the 21st century’. Gezien het feit dat geweld eerder voortvloeit uit het bestaan van sloppenwijken, merkt Rodgers op dat we wellicht eerder moeten spreken over ‘slum wars of the 21st century’.

Ondanks de negatieve gevolgen van het geweld van jongerenbendes in de sloppenwijken van Managua tot midden de jaren ‘90, brachten ze destijds ook positieve aspecten met zich mee. Bendes zorgden enerzijds voor een gevoel van veiligheid en anderzijds voor een zekere vorm van een gemeenschap voor de lokale buurtbewoners. Vandaar dat er in de jaren ’90 een sterk gevoel van identificatie met de lokale bendes heerste. Bendes organiseerden het lokale collectieve leven in de sloppenwijken en de arme buurten.

Bendes in de steden van het post-revolutionair Nicaragua creëren echter een nieuwe vorm van sociale orde die ernstige gevolgen heeft, zoals het ‘splintering urbanism’ (Graham, Marvin, 2001) in Managua. De stad werd opgesplitst in een groot aantal geïsoleerde ‘safe havens’, die door de elite-bemachtigde Nicaraguaanse staat werd gesponsord om zich te isoleren van de wijdverspreide criminaliteit en onveiligheid. Het resultaat van deze investeringen wordt door Rodgers geschetst in een beeld van de stad als een zee van sloppenwijken met daarin enkele goed afgesloten luxezones: de luchthaven, de betere woonbuurten, een uptown stadscentrum van dure bars, restaurants, clubs en exclusieve supermarkten. Deze zones zijn met elkaar verbonden door grote wegen waardoor de armen volledig van de rijken worden gescheiden. Het stadsbeeld en de sociale verhoudingen binnen de stad wijzigden dus ingrijpend.

Steeds vaker worden sloppenwijken en arme buurten het doelwit van gewelddadige politietroepen, die de hoogmoedige macht van de staat symbolisch willen aantonen en daarmee de segregatie tussen rijke en arme mensen in stand willen houden. Stedelijk geweld wordt dus in de sloppenwijken van de stad geduwd, zodat de overheid Nicaragua als ‘het veiligste land van Latijns-America’ kan promoten. Het begrip ‘urbicide’, gedefinieerd als ‘het opzettelijk kapot maken of doden van de stad’ is hier dus een treffende weerspiegeling van het proces van sociale oorlogvoering tussen rijk en arm, die kenmerkend is voor het stedelijke Nicaragua van de 21ste eeuw. Deze stedelijke processen vormen een kenmerk van de stedelijke politieke economie van Managua gedurende de voorbije decennia als een resultaat van ‘disembedding’ -sociale relaties worden losgeweekt uit hun lokale context- die de stad heeft ondergaan en waardoor de sloppenwijken verwaarloosd worden. Deze strategische verwaarlozing heeft echter geleid tot een verslechtering van geweld door bendes in de sloppenwijken. Ze worden overheerst door drughandel en gescheiden van elk gevoel van lokale identificatie, terwijl het dagelijks ‘intra-slum’ geweld dramatisch gestegen is.

Rogdgers besluit dat het huidige geweld in Nicaragua een duidelijke voortzetting is van geweld uit het verleden -de sociale oorlogsvoering op het platteland-, maar gewoon in een nieuwe geografische context. Hij slaagt er naar mijn oordeel goed in ons een beter inzicht te geven in het veranderende landschap van geweld in het hedendaagse Centraal-Amerika. Tijdens dit onderzoek citeert hij enkele meningen van verscheidene auteurs zodat het onderwerp op een genuanceerde manier wordt behandeld. Het is naar mijn mening belangrijk dat we het hedendaagse geweld kaderen in de geschiedenis ervan, zodat we begrijpen hoe en waarom geweld naar boven komt.

Eva De Leever

Bronnen:

zaterdag 27 december 2008

Meet The Machete Murder Gangs


Het videofragment dat hier behandeld zal worden komt uit een Sky News-uitzending. De exacte datum kon niet achterhaald worden maar het filmpje dateert van enkele weken na de Keniaanse presidentsverkiezingen op 27 december 2007.



Deze korte nieuwsreportage werd opgenomen in Kibera, de grootste sloppenwijk van Kenia met meer dan één miljoen inwoners. Deze slum is de tweede grootste van het Afrikaanse continent. In de reportage volgt een journaliste een groep mannen die een gewapende bende vormen. Ze zijn gewapend met grote machetes maar dragen geen pistolen. Deze bendeleden behoren tot de Kikuyu-stam, dezelfde stam als Kibaki, de huidige president van Kenia. De mannen getuigen over hun gewelddadige aanvallen op leden van de Luo-stam. Dit is de stam waartoe Odinga, de oppositieleider en uitdager tijdens de Keniaanse presidentsverkiezingen, behoort.
De bijdrage behandelt de gevechten tussen de twee clans die dagelijks plaatsvinden in Kibera. Beide stammen beschuldigen elkaar er namelijk van huizen van leden van de rivaliserende stam leeg te plunderen en in brand te steken. Deze strijd barste los na de dubieuze verkiezingsuitslag van 27 december 2007 (1). Kibaki werd toen herverkozen als Keniaans president maar internationale waarnemers erkenden het resultaat niet omdat er sprake was van grootschalige fraude (2). Daarvoor werden er echter nog geen gevechten tussen beide stammen gemeld. De journaliste stelt duidelijk dat het beschreven conflict hier voornamelijk een territoriaal conflict is en minder een etnisch conflict. Het strijdpunt is wie de macht kan veroveren in Kibera en welke stam de sloppenwijk zal moeten verlaten (3).

Het behandelde onderwerp in dit videofragment sluit nauw aan bij het thema van deze blog. Het toont ons het geweld en de terreur van bendes in een grote sloppenwijk. De grootschalige organisatie en mobilisatie van jonge mannen die het gevecht aangaan met mensen uit een andere stam. Wat opvalt is dat de journaliste geen informatie geeft over het optreden van de overheid om dit geweld te stoppen. We kunnen echter vermoeden dat de tussenkomst van politie of ordetroepen zeer beperkt is of helemaal niet plaatsvindt. Op hetzelfde moment vindt er namelijk ook een politieke machtsstrijd plaats tussen de stammen en beide fracties kunnen een voordeel halen uit het geweld in Kibera. Ze kunnen aan de ene kant de rivaliserende stam verjagen en als overwinnaar uit de bus komen. Maar ze kunnen ook de slachtoffer rol aannemen en de andere partij in een slecht daglicht stellen bij de internationale gemeenschap.
In tegenstelling tot het videofragment van Jelle (Favela Wars, zie elders) is hier de hoofdoorzaak van het geweld niet de aanwezige criminaliteit in de sloppenwijk(4). Alhoewel de bendes aangeven dat ze vechten om de plunderingen van de rivaliserende stam te vergelden lijkt het hier meer om een territoriaal en etnisch conflict te gaan. Dit fenomeen van geweld onder inwoners van sloppenwijken en niet tegen een ‘externe’ vijand kan men ook op andere plaatsen terugvinden. Arias beschrijft in zijn onderzoek de strijd tussen rivaliserende drugsdealers in Braziliaanse favela’s (5). In dit opzicht kunnen we ons dan ook aansluiten bij Graham die stelt dat het geweld dat heerst in deze armere woonwijken eigenlijk het resultaat is van een probleem binnen de gemeenschap. Het doel van het geweld is niet het omverwerpen van een wereldsysteem maar heeft eerder een plaatselijk karakter (6).
Meerdere auteurs beschrijven ook het beschermende aspect van criminele organisaties. Duffield stelt dat deze bendes zorgen voor een informele organisatie en vormen van gerechtigheid en orde (7). De Stoop beschrijft tijdens zijn bezoek aan de favela Moinho hoe de plaatselijke bende opkomt voor de rechten van de inwoners, een administratie heeft ingericht net als een soort rechtssysteem (8). In de sloppenwijken van Kibera lijkt deze vorm van bescherming en organisatie volledig afwezig. Enkel de leden van dezelfde stam beschermen elkaar in beperkte mate. We kunnen hier echter opmerken dat in het geval van Kenia de machtsstrijd nog aan de gang is en geen enkele partij de hegemonie over de inwoners heeft verworven. Dit is een verschil met de andere auteurs en kan misschien verklaren waarom deze aspecten nog afwezig zijn.

Deze post mag echter niet eindigen zonder deze laatste bemerking. De sloppenwijk van Kibera was niet de enige plaats in Kenia waar geweld uitbrak na de verkiezingen van 2007. Overal in het land kwam de bevolking op straat en leidde dit tot gevechten tussen aanhangers van beide partijen. De omvang en wreedheid van het geweld was echter het grootst onder de arme inwoners van Kibera. Op plaatsen waar mensen in de slechtste omstandigheden leven lijkt de machtsstrijd het grootst. De bewoners, hopeloos op zoek naar verbetering van hun situatie, gaan tot op het bot (hier zelfs letterlijk) om hun doel te bereiken.

Reinout Van Dorpe

(1) Sky News. Meet The Machete Murder Gangs. Geraadpleegd op 24 december 2008 op http://www.liveleak.com/view?i=1e0_1201812646
(2) Baatenburg de Jong, R (2007, 31 december). Kibaki toch beëdigd als nieuwe leider. Geraadpleegd op 24 december 2008 op http://www.trouw.nl/nieuws/wereld/article1535658.ece.
(3) Sky News. Meet The Machete Murder Gangs. Geraadpleegd op 24 december 2008 op http://www.liveleak.com/view?i=1e0_1201812646
(4) Journeyman Pictures, Favela Wars. Geraadpleegd op 16 december 2008 op http://nl.youtube.com/watch?v=BqO3qCgyFJ0&feature=related.
(5) Arias, E. (2004). Faith in Our Neighbors: Networks and Social Order in Three Brazilian Favelas. Latin American Politics & Society, 46 (1), 1-38.
(6) Graham, S. (2004). Cities, War and Terrorism. Blackwell, Oxford, p. 28-29.
(7) Duffield, M. (2002). Social reconstruction and the Radicalization of development: Aid as a Relation of Global Liberal Governance. Development and Change, 33(5), p. 1061-1062.
(8) De Stoop, C (2008, 24 september). Welkom in mijn favela. Knack, 110-113.

No pass to demolitions (1)

Klik op de  titel voor de reportage.

Deze korte reportage van Mehmet Ali  Cubuk brengt in beeld hoe de Turkse overheid de huizen sloopt van de bewoners van sloppenwijken. De wijken Okmeydani, Ayazma, Sulukule, Basibüyük, Aydos, Güzeltepe, Beykoz en Derbent worden in beeld gebracht al wordt er wel bij vermeld dat dit slechts enkelen van een aantal wijken zijn waar zich dergelijke ontruimingen plaatsvinden. Deze wijken werden door de inwoners eigenhandig opgebouwd in Istanbul, de meest bevolkte stad van Turkije waar een enorm deel van de bevolking leeft in dergelijke informele huisvestigingen. Waar er voorheen geen infrastructuur en geen transportmogelijkheden waren bouwden de mensen er toch een bewoonbare wijk om er hun leven mogelijk te maken. Echter, de overheid beschouwt deze wijken als hun bezit en besluit dan ook om deze illegale wijken te slopen om deze buurten voor andere doeleinden te gebruiken, zoals ondermeer voor het bouwen van residentiële woonwijken. Het is het Urban Transformation Project, een door het parlement goedgekeurde wet in 2005, die de gemeente al de macht geeft om stedelijke ruimte te reconstrueren om zo Istanbul het gelaat te geven van een ‘global city’. Voor deze nieuwe projecten wil de gemeente 85.000 illegale huisvestigingen ontruimen. Rond de 2000 ontruimingen zijn ondertussen al verwezenlijkt. (2) Zoals de reportage duidelijk maakt moeten de inwoners van de wijk in Aydos plaats maken voor de bouw van villa’s. De kloof tussen arm en rijk wordt hier nog maar eens schrijnend in beeld gebracht: de arme wijk is een doorn in het oog voor de rijke bewoners van de villa’s. Hun mooi uitzicht wordt verstoort door de aanblik van armoede.

Het ontruimen van de wijk gaat gepaard met veel machtsvertoon en met verzet van de lokale bevolking. Politie en militair gezag schrikken er niet voor terug om gebruik te maken van geweld, traangas en waterkannonen tegen vrouwen, kinderen en mannen die zich verzetten tegen de ontruiming en de opgelegde emigratie. Het verzet dat eerst geweldloos was zet zich naderhand om in radeloos en oproerend verzet tegen de politie. (3) Het is een vastberaden poging om gehoord te worden en om hun recht op een woonplaats te verdedigen. Velen weten immers niet waar zij heen kunnen en er blijkt geen andere woonplaats voor hen voorzien te zijn. Het toekomstbeeld van een leven op straat zorgt ervoor dat deze mensen zich jaren blijven verzetten tegen de plannen van de overheid die hen niet als inwoners van de stad beschouwt. Toch blijkt de vastberadenheid van de inwoners soms enige vruchten af te werpen en worden ontruimingen tegen gehouden en soms zelfs voorgoed voorkomen. 

Deze reportage is interessant voor onze blog omdat het aantoont hoe inwoners van informele huisvestigingen buiten de maatschappij geplaatst worden. Als buitenstaanders van de stad hebben zij geen rechten over hun behuizing en ze zijn dan ook slachtoffer van overheidsbeslissingen die boven hun hoofden en zonder enige vorm van inspraak genomen worden. Verzet dat uiteindelijk ook uitmondt in geweld zijn dan vaak nog de enige middelen om op te botsen tegen een muur van staatsgezag. Dit keer zien we dat de politie niet optreedt tegen bendes maar tegen de lokale bevolking die dreigen uit hun huis gezet te worden. Hun verzet wordt beschouwd als verzet tegen de maatschappij en zij worden dan ook behandeld als criminelen die onderdrukt moeten worden. Wachtend op menswaardige beslissingen van de overheid kunnen zij voorlopig enkel beroep doen op de solidariteit van andere wijken, NGO’s en mensenrechtenactivisten. (4) 

Vera Vanderelst 

Bronnen:

(1) No pass to demolitions, Mehmet Ali  Cubuk, 15 oktober 2008, http://www.youtube.com/watch?v=bnxDGxOlhNA&feature=channel_page

(2)"Neoliberalism and Urban Governance: "Urban Transformation Projects" in Istanbul" Tuna Kuyucu, Paper presented at the annual meeting of the The Law and Society Association, TBA, Berlin, Germany, Jul 25, 2007

 (3) Illegal housing destruction elicits protests, tear-gas from police, Ana Sayfa, 27 December 2008, geraadpleegd op 27 December 2008

http://www.hurriyet.com.tr/english/4138252.asp?gid=74

De fotoreportage brengt de ontruiming door de politie in beeld (klik hiervoor door op in pictures) 

(4) Ayazma, Istanbul: Solidarity tent waiting for solution after demolition, Cihan U. Baysal, November 2008, geraadpleegd op 27 december 2008 op http://eng.habitants.org/noticias/from_inhabitants/inhabitants_of_europe/ayazma_istanbul_solidarity_tent_waiting_for_solution_after_demolition

 Demolitions Continue In The “Gypsy” Neighborhood Of Istanbul, Ceyda Ulukaya, 28 Augustus 2008, geraadpleegd op 27 December 2008 op http://www.bianet.org/english/kategori/english/109364/demolitions-continue-in-the-gypsy-neighborhood-of-istanbul

vrijdag 26 december 2008

Sociale orde en networking tussen staat en favela.


In dit stuk zal een onderzoek van Enrique Arias onder de loep genomen worden. Hij onderzocht gedurende twee jaar door middel van participerende observatie de uitgebreide netwerken tussen een favela, de pers, de overheid en de politiediensten.

Arias, E. (2004). Faith in Our Neighbors: Networks and Social Order in Three Brazilian Favelas. Latin American Politics & Society, 46 (1), p. 3-5.


In zijn wetenschappelijk artikel beschrijft Arias hoe de inwoners van drie favela’s uit Rio de Janeiro gevangen zitten tussen twee partijen die strijden om controle. Aan de ene kant zijn er de criminele bendes die de echte machtshebbers zijn in de wijk. Zij waken over hun drugsterritorium en installeren een vorm van sociale orde, voornamelijk met het oog op het vlot draaiende houden van hun activiteiten en hun macht over de plaatselijke bevolking te legitimeren door het brengen van veiligheid. Aan de andere kant vindt men de staat die meestal vertegenwoordigd wordt door de politiediensten die strijd leveren met de bendes om terug controle te krijgen over de favela. Het doel van dit treffen is het bevrijden van de inwoners en rust te brengen. Al te vaak echter blijkt dit niet helemaal te kloppen.
Aangezien de aanwezigheid van de overheid of het plaatselijke gezag vaak uitsluitend bestaat uit repressie, politie of het zoeken naar stemmen heeft dit als gevolgd dat lokale leiders een zeer belangrijke rol opnemen binnen het interne bestuur van de favela. Omdat de politiediensten te kampen hebben met veel corruptie en dus hun diensten leveren aan de hoogste bieder moeten de inwoners zich richten tot de plaatselijke bendes voor bescherming. Maar deze laatste maken ook misbruik van de inwoners dus is er geen sprake van veiligheid waardoor de politie bevolen wordt op te treden. Dit leidt tot hevige en bloedige confrontaties en een ontsporing van geweld.
Onderzoek toonde aan dat de interne politieke structuur van een favela en zijn banden met groeperingen buiten de sloppenwijk een invloed hebben op deze situatie. In sloppenwijken waar de inwoners een goed netwerk van interne en externe contacten hadden opgebouwd nam na verloop van tijd het geweld en het aantal moorden af. Bij wijken waar de criminelen de lokale politiek domineerden via goede relaties met de plaatselijke leiders en de politie bleef het geweld zeer hoog. Actieve contacten met verschillende sociale organisaties en NGO’s helpt de lokale gemeenschap banden te leggen en middelen te verkrijgen buiten zijn lokaliteit. Deze resources kunnen leiden tot structurele veranderingen voor een lange termijn in de sociale orde binnen een favela. Toch zullen er ook steeds problemen zijn met de verschillende groepen die hun hegemonie willen bewaren (1).

Het feit dat Arias gedurende meer dan twee jaar in de favela’s zelf verbleef voor zijn onderzoek voegt extra waarde toe aan zijn conclusies en bevindingen. Hij kon een latente dynamiek van dichtbij waarnemen en beschrijven. De auteur geeft echter terecht wel aan dat verder onderzoek in deze materie noodzakelijk is. Zijn observaties vonden plaats in slechts drie verschillende favela’s in maar één stad. Het volledig veralgemenen van zijn bevindingen is dan ook heel gevaarlijk maar zijn conclusies zijn daarom niet minder interessant.
Het beeld van het leven en de sociale orde in de sloppenwijken in Brazilië dat Arias schetst is ook veel rauwer en minder positief dat de beschrijvingen van Chris De Stoop (zie ook elders). Deze laatste gaf een bijna eenzijdig positief beeld van de PCC die de macht heeft in de favela van Moinho. Deze criminele bende zorgde voor orde, organisatie, veiligheid en gerechtigheid voor de inwoners en steunde een sociale vereniging die de rechten van de inwoners van de favela verdedigde bij het stadsbestuur in Sao Paulo (2). De journalist baseert zijn bevindingen dan voornamelijk op een momentopname. Uit methodologisch standpunt is de participerende observatie van Arias een betere keuze voor het beschrijven van sociale orde in een sloppenwijk.
Sommige onderzoekers stellen dat de problemen in sloppenwijken analoog zijn aan de plaatselijke problemen van andere gemeenschappen. Deze wetenschappers stellen dat het negativisme rond de situaties in sloppenwijken niet overdreven mag worden maar gekaderd moet worden binnen een groter geheel van sociale problemen die overal plaats vinden (3). Na het lezen van het artikel van Arias kunnen we ons misschien meer verbonden voelen met Graham. In zijn werk “Cities, War and Terrorism” stelt de auteur dat het nieuwe strijdtoneel van oorlogen de hedendaagse steden zijn. Hij schrijft dat de armen in de steden verder afglijden in hun situatie en te kampen hebben met erosie op hun sociale en economische veiligheid (4).
Men mag echter niet uit het oog verliezen dat ook de staat een groot aandeel heeft in deze terreur uit de sloppenwijken. Door de corruptie bij de politie en het streven naar macht bij ordediensten, overheden en lokale machtshebbers wordt een voedingsbodem voor het geweld verschaft. Zoals Davis al aangaf zullen dergelijke woongebieden blijven bestaan zolang politici of overheden macht hebben over de inwoners en er op financiële of materiële wijze beter van kunnen worden (5). Wanneer de inwoners van een sloppenwijk hun afhankelijkheid dreigen te verliezen zullen deze machthebbers de (corrupte) politie inschakelen om een nieuwe afhankelijkheidsrelatie te creëren.
Daarom is sociale controle en orde door verschillende groepen en netwerken noodzakelijk opdat deze verrijkende praktijken stopgezet of ingeperkt kunnen worden. Hoe meer verschillende organisaties of partijen toekijken of betrokken worden, des te moeilijker het wordt om een duidelijke machtspositie in te nemen over de sloppenwijk. Wanneer lokale machtshebbers geen invloed meer hebben over de favela bestaat de kans dat zij deze willen opdoeken (6). De bendes die economisch afhankelijk zijn van dat grondgebied zullen er alles aan doen om dit tegen te gaan door ondermeer een diplomatieke oplossing zoals een actiecomité.

Reinout Van Dorpe


(1) Arias, E. (2004). Faith in Our Neighbors: Networks and Social Order in Three Brazilian Favelas. Latin American Politics & Society, 46 (1), 1-38.
(2) De Stoop, C (2008, 24 september). Welkom in mijn favela. Knack, 110-113.
(3) Duffield, M. (2002). Social reconstruction and the Radicalization of development: Aid as a Relation of Global Liberal Governance. Development and Change, 33(5), 1066-1067.
(4) Graham, S. (2004) Cities, war, and terrorism; towards an urban geopolitics. Oxford: Blackwell, 29.
(5) Davis, M. (2004). Planet of slums. Urban Involution and the Informal Proletariat. New Left Review, 26 (march-april), 17-19.
(6) Davis, M. (2004), 19.

woensdag 24 december 2008

Welkom in mijn favela

“De misdaadorganisatie PCC, de machtigste bende in Brazilië, heeft haar basis niet alleen in de gevangenissen maar ook in de favela’s. Daar controleren ze de drugshandel en heersen ze over de sloppenbewoners.” Met deze zinnen begint journalist Chris De Stoop aan zijn relaas over zijn bezoek aan de favela Moinho in Sao Paulo.


Tijdens zijn bezoek wordt de auteur rondgeleid door Maria Clara, een medewerkster van een katholieke gemeenschap die verschillende sociale projecten in de favela hebben opgestart. De journalist krijgt alle aspecten van de sloppenwijk te zien. Van de slechte hygiënische omstandigheden over het drugsgebruik bij de inwoners tot de machtsgreep van de PCC op de bewoners. En op dit laatste aspect zullen we dieper ingaan.
Wat opvalt in het artikel is de volledige afwezigheid van de staat en haar machtsstructuren in deze sloppenwijk. Slechts sporadisch komt de politie langs voor een beleefde controle. De macht wordt nu gedragen door de PCC-bende door wie deze sloppenwijk ook gesticht werd. Dit betekent echter niet dat er complete chaos heerst, integendeel de PCC heeft in werkelijkheid de rol van de Braziliaanse staat overgenomen en (beperkte) structuren ingevoerd voor de bewoners. Zo heeft de bende een gerant aangesteld die over de orde en veiligheid moet waken in de favela. De vergelijking met een burgemeester kan echter niet doorgaan omdat deze gerant ook verantwoordelijk is voor het aanmaken en verkoop van drugs. Elke persoon die een huisje wil bouwen in Moinho moet een bedrag betalen aan de PCC waarvoor ze in ruil een huisnummer krijgen. Kleine misdaad wordt nog door de vingers gezien maar bij grote problemen wordt de top van de PCC in de gevangenis gecontacteerd door de gerant die dan ook voor de uitvoering van de straffen zorgt. Dit leidt tot een relatief veilige situatie in de favela. Tenslotte is er ook een raad opgericht, met instemming van de PCC, die de Vereniging van de Bewoners van Moinho genaamd is. Deze heeft tot doel de belangen van de favelado’s te verdedigen bij het stadsbestuur. We dienen hier echter een belangrijke kanttekening bij te maken. De PCC steunt deze raad niet volledig uit medelievendheid maar vooral om het voortbestaan van de sloppenwijk te garanderen en zo zijn winstgevende drugshandel te kunnen voortzetten (1).

Dit artikel geeft duidelijk aan dat er twee verschillende werelden bestaan in grootsteden. Enerzijds is er het gedeelte dat onder bestuur staat van de overheid of het plaatselijk bestuur en anderzijds de gebieden onder controle van de georganiseerde misdaad. Dit zijn vaak sloppenwijken met heel arme inwoners. In zijn interview met Tom Dispatch geeft Mike Davis een omschrijving mee van wat een sloppenwijk juist is. Deze ontstonden rond de jaren 70 en worden bewoond door straatverkopers over prostituees tot drugsverslaafden. Bijna alle sloppenwijken ontstaan op plaatsen waar het zeer gevaarlijk of ongezond is om te leven en waar een woonst geen of een zeer lage marktwaarde zou hebben (2). Al deze elementen kunnen we terugvinden in Moinho, een favela die gebouwd werd tussen twee spoorlijnen en een ruïne van een oude fabriek (3).
Binnen dit gebied heerst de PCC terwijl daarbuiten de politie en de staat de machtshebbers zijn. Dit brengt ons bij Weizman die de enclaves van Israëli’s in Palestijnse gebieden beschrijft. Deze gebieden worden streng beveiligd door het Israëlische leger en de inwoners staan ook onder Israëlisch gezag terwijl ze eigenlijk wonen op Palestijns grondgebied. Dit is een vergelijkbare situatie met die van Moinho (4). Bij het binnengaan van deze favela staan ook meerdere checkpoints van de PCC om aan te geven waar hun gebied begint en wie er aan de macht staat. De inwoners zelf spreken ook van naar buiten gaan wanneer ze praten over naar het stadscentrum gaan (5).
Een opdeling in verschillende wijken of delen van een stad bestaat reeds heel lang maar dit werd vooral problematisch met de militarisering van de straatbendes en drugskartels. Deze groepen hebben zo de macht verkregen in deze gebieden en het monopolie op geweld van de overheid doorbroken. Daardoor ontstond er een dualiteit tussen de macht van de staat en van de bendes. Dit betekent eigenlijk het falen van de lokale staat aangezien zij nu de macht moeten delen met de bendes (6). Zoals Timothy Raeymaekers aangaf zullen bepaalde illegale praktijken (bv. drugshandel) getolereerd worden door de overheid opdat de staat dan niet in conflict moet gaan met deze sterke bendes (7).
Dit brengt ons tenslotte bij de terreur gepaard gaande met deze situatie. Vele jongeren uit Moinho kunnen dan ook overleven dankzij de verkoop van drugs voor de PCC. Ze gaan zich identificeren met deze bendes en hun geweld verheerlijken aangezien het de bende is die hen helpt en niet de staat (8). Dit is een zeer gevaarlijke omgeving die vergelijkbaar is met die van de radicale moslims die aanslagen hebben gepleegd in Casablanca. Davis noemt dit “existential ground zero”. Ook de jongeren uit Moinho groeien op in een arme woonwijk, op de rand van de beschaving en geraken nooit geïntegreerd in de dynamiek van de grote stad. Ze blijven in hun cocon van armoede, miserie en de PCC. De enige orde die zij kennen is wel niet die van fundamentele islamieten uit Casablanca maar van een gewapende bende.

Reinout Van Dorpe



(1) De Stoop, C (2008, 24 september). Welkom in mijn favela. Knack, 110-113.
(2) Mike Davis Part I, green zones and slum cities’, Tom Dispatch, May 11TH, 2006, at http://www.tomdispatch.com/post/82790/tomdispatch_interview_mike_davis_green_zones_and_slum_cities..
(3) De Stoop, C (2008, 24 september). Welkom in mijn favela. Knack, 111.
(4) Weizman, E (2004). Strategic points, flexible lines, tense surfaces, political volumes: Ariel Sharon and the geometry of occupation. Philosophical Forum, 35(2), 221-244.
(5) De Stoop, C (2008, 24 september). Welkom in mijn favela. Knack, 112.
(6) Graham, S. (2004). Cities, War and Terrorism. Blackwell, Oxford, 18-19.
(7) Raeymaekers, T., lesnotities gastles op 8 december 2008.
(8) Mike Davis Part I, green zones and slum cities’, Tom Dispatch, May 11TH, 2006, at http://www.tomdispatch.com/post/82790/tomdispatch_interview_mike_davis_green_zones_and_slum_cities.

dinsdag 23 december 2008

Fotoreportage sloppenwijk in Nairobi

De beeldvorming van sloppenwijken wereldwijd wordt bepaald door de Westerse journalisten.
Deze fotoreportage werd echter gemaakt door Julius Mwelu, een inwoner van een sloppenwijk in Nairobi.
Hij geeft ons een eerlijk beeld van hoe de sloppenwijk er voor een 'insider' uitziet. Het resultaat is een
verbluffende reportage dat in 2004 als boek werd uitgegeven. De titel van dit bericht is tevens de link naar
de fotoreportage.

Groeten

Jelle De Ketelbutter

Slum population





Laatste kaart uit: Mike Davis, Planet of Slums [« Le pire des mondes possibles : de l'explosion urbaine au bidonville global »], La Découverte, Paris, 2006 (ISBN 978-2-7071-4915-2), p. 31.

Eva De Leever


zondag 21 december 2008

Favela Rising



Jelle had het in een eerder geplaatst blogbericht over het belang van funkmuziek in de sloppenwijken van Rio de Janeiro en over de welbekende film 'Citade de Deus', ik wil daar graag een interessante documentaire aan toevoegen: 'Favela Rising' (2005).

Anderson Sa is een ex-drugdealer uit Vigario Geral, één van de meest gewelddadige favelas in Rio de Janeiro, van wie veel familieleden en vrienden vermoord zijn. Via positieve invloeden wil hij de eenheid in de favela terugbrengen. De voormalige drugsdealer richt met enkele vrienden de succesvolle beweging AfroReggae op die jongeren met behulp van hiphop en dans uit de geweldsspiraal bevrijdt. Jongeren worden gestimuleerd om muziek te maken in plaats van drugs te dealen of zich aan te sluiten bij jeugdbendes.

Ik kreeg alvast een goed gevoel vanbinnen bij het zien dat deze aanpak werkt doordat vele jongeren er zich bij aansluiten. Het feit dat ze hun woede kunnen omgezetten in ritme, is belangrijk voor deze jongeren die hoop zoeken in een omgeving van corruptie, drugs en geweld.

Eva De Leever

zaterdag 20 december 2008

Favela Wars (http://nl.youtube.com/watch?v=BqO3qCgyFJ0&feature=related)

De documentaire vertelt over het leven in de Braziliaanse sloppenwijken, de Favelas van Rio de Janeiro en Sao Paulo. Hierbij wordt een nadruk gelegd op het gewelddadige karakter. Men laat enkele belangrijke ‘spelers’ aan het woord, zoals de jonge gevangene, de straathoekwerker, ondersecretaris van veiligheid en bendeleden.
De makers van de film zien de hoofdoorzaak van de problematiek rond sloppenwijken bij de hoge criminaliteit die er aanwezig is. Drugs –en wapenhandel vieren hier hoogtij en brengen veel geld op. Er leeft een harde strijd tussen verschillende bendes en bendeleden onderling om de controle over deze handel te verkrijgen. Bovendien poogt de politie zijn autoriteit te laten gelden. Volgens de documentairemakers bestaat er een oorlog binnen de stad.
De grootste slachtoffers van het geweld zijn de kinderen. Zij worden gedwongen geweld te plegen, in de hoop zelf te kunnen overleven. Kinderen zijn dus zowel slachtoffers als daders, al mag de oorzaak niet gezocht worden bij hen. Die rol is overduidelijk weggelegd voor de drugsbaronnen. Gelukkig zijn er ook mensen die zich inzetten voor het lot van de kinderen. De film toont hoe een boksschool poogt zoveel mogelijk kinderen van de straat te houden door het voorzien van boksinitiatie. Zo blijven ze weg van criminaliteit en geweld.
Binnen de stad bestaan er ministeden. Dit zijn afgesloten delen van de stad waar de hogere klassen wonen. De veiligheid wordt verzekerd door een groot corps privé security. Dit toont de enorme tegenstelling tussen de sloppenwijken enerzijds en de rijke binnenstad anderzijds.
Toch is er nog hoop. Bepaalde kinderen, die opgegroeid zijn binnen de favelas, hebben nu een belangrijke rol binnen de Braziliaanse overheid en kunnen via hun invloed eventueel een einde maken aan het geweld. De belangrijkste doelstelling voor Brazilië is het stoppen van het geweld en het terugbrengen van de veiligheid en mogelijkheden in de Braziliaanse steden. (1)
De film loopt qua denkwijze parallel met het artikel van Maresch (bendes regeren de sloppenwijken), de kritiek komt dan ook sterk overeen.

Het taalgebruik van de documentaire is zeer interessant. Er wordt gesproken van een ‘onverklaarde’ burgeroorlog. Zoals reeds gezegd bestaat er een harde strijd tussen bendes en is het gebruik van geweld een veelvoorkomend middel om te overleven. Volgens de makers zijn de Braziliaanse sloppenwijken de grootste slagvelden van de wereld. Dit is allesbehalve een nieuwe denkwijze. Er zijn reeds ideeën gekend die stellen dat in de toekomst het militair gebeuren zich zal concentreren in de steden. Men gebruikt interessant cijfermateriaal om aan te tonen dat de Braziliaanse sloppenwijken één van de meest gewelddadige regio’s van de wereld zijn.
Door de nadruk op het geweld (beelden van beschoten overheidsgebouwen) en het woordgebruik (onder andere terrorize) beschrijft men de sloppenwijk als een broeihaard van terrorisme waar niemand aan kan ontsnappen. Dit is een onjuiste stelling aangezien Graham reeds terecht opmerkte dat het geweld binnen sloppenwijken moet gezien worden als een uitloper van gemeenschapsproblemen en niet als terroristische daden ten opzichte van het wereldsysteem of de gevestigde orde.(2) Bovendien moet de densiteit van geweld gerelativeerd worden daar het merendeel van de favelamaatschappij op een vreedzame manier, via een informele markteconomie, poogt te overleven.(3) Er is feitelijk weinig sprake van sociale onrust stelt Carneiro. (4) Hiervoor heeft de documentaire veel te weinig aandacht!
Al erkent men wel dat de bevolking van de favelas zelf het grootste slachtoffer van geweld is, de aandacht is disproportioneel. Daar waar de rijke buurten sterk beschermd worden door privé-bedrijven, wordt de favelabevolking aan haar lot overgelaten.
Mark Davis gaat veel meer de nadruk leggen op de sterke tegenstelling (strijd) tussen de sloppenwijken en de imperiale stad. De makers van de documentaire maken een sterk onderscheid tussen deze twee stadsdelen, maar zien meer strijd binnen de sloppenwijken zelf dan tussen die twee delen. Dit is een juiste perceptie, volgens mij is de overlevingsstrijd de hoofdoorzaak van geweld, maar blijft dit voornamelijk binnen de krottenwijken
Een zwak punt van de documentaire is het feit dat ze de nadruk leggen op de desintegratie van de krottenwijken via het beschrijven van momenten van (vijandige) interactie tussen de sloppenwijk en de ‘imperiale’ stad, zoals de strijd tegen drugs en terrorisme. Er bestaat wel degelijk ook positieve interactie, wat een relatieve integratie met zich meebrengt. (5) De documentaire spreekt van een grenslijn tussen enerzijds de sloppenwijk en anderzijds de rijkere binnenstad. Vanzelfsprekend bestaat er een afstand, maar die is niet onoverbrugbaar! Dit werd beschreven in het artikel van Paul Sneed, die stelt dat dansfeesten de verschillende sociale klassen samenbrengt en hiermee de stedelijke geografische en sociale grenzen overschrijdt. (6)
In tegenstelling tot auteurs zoals Paul Sneed of Duffield wordt hier geen aandacht geschonken aan mogelijke informele mechanismen die zorgen voor bepaalde orde. Er is geen sprake van een sociale regulatie, wel van een oncontroleerbare chaos waartegen de politie moet optornen. De makers vertellen dat gerechtigheid in de sloppenwijken gebracht moeten worden, maar dat dit heel moeilijk is. Hiermee voeden ze het idee dat de centrale macht afwezig is en dat steden de staatssoevereiniteit helpen afbrokkelen. Duffield daarentegen is ervan overtuigd dat bepaalde vormen van informele organisatie, zoals bendes, zorgen voor alternatieve vormen van bescherming, legitimiteit en waarden. (7) Hierbij provoceert de stad wel degelijk gedeeltelijk de macht van de overheid. Maar er moet wel een belangrijke nuance aangebracht worden. Niet de hele stad, maar enkel gestructureerde bendes dagen de staatssoevereiniteit uit. Zelfs dan is er een bepaalde verstandhouding/interactie met de centrale macht, die hierdoor nooit volledig afwezig is. De lagere lokale Staatsafgevaardigden zijn een belangrijke tussenschakel tussen de informele macht en de centrale overheid.(8) De makers spreken van een paradox: bendes bedreigen de politiemacht, maar kunnen dit enkel door de illegale wapenhandel met diezelfde politiecorpsen. Dit is een interessante vaststelling.
De documentaire veroordeelt terecht het geweld, maar geeft het disproportioneel veel aandacht. Ze concluderen wel juist dat het geweld moet verdwijnen alvorens er mogelijkheden kunnen gecreëerd worden.

Jelle De Ketelbutter

Gebruikte literatuur:

(1) Journeyman Pictures, Favela Wars. Geraadpleegd op 16 december 2008 op
http://nl.youtube.com/watch?v=BqO3qCgyFJ0&feature=related.
(2) Graham, S. (2004). Cities, War and Terrorism. Blackwell, Oxford, p. 28-29.
(3) Raeymaekers, T. Lesnotities van 8 december 2008.
(4) Carneiro, F. (1997) The Changing Informal Labour Market in Brazil: Cyclicality versus Excessive Intervention, Fondazione Giacomo Brodolini and Blackwell Publishers, 11 (1), p. 2.
(5) Mike Davis Part II, green zones and slum cities’, Tom Dispatch, May 11TH, 2006, at http://www.tomdispatch.com/post/82790/tomdispatch_interview_mike_davis_green_zones_and_slum_cities.
(6) Sneed, P. (2008). Favela Utopias: ‘the Bailes Funk in Rio’s Crisis of Social Exclusion and violence’. Latin American Research Review. 43(2), p. 57-79.
(7) Duffield, M. (2002). Social reconstruction and the Radicalization of development: Aid as a Relation of Global Liberal Governance. Development and Change, 33(5), p. 1061.
(8) Arias, E. (2004). Faith in Our Neighbors: Networks and Social Order in Three Brazilian Favelas. Latin American Politics & Society, 46 (1), p. 2.