dinsdag 30 december 2008

The return of the slum: does language matter?

Dit artikel(1) focust op het gebruik van het woord ‘slum’ om het over sloppenwijken te hebben en de implicaties die dat woordgebruik met zich meebrengt. Het woord ‘slum’, met al zijn negatieve connotaties, heeft in dit nieuwe millenium terug zijn weg gevonden naar het officiële discours. De reïntroductie van de term werd een feit na het ‘cities without slums’ initiatief van de Verenigde Naties. Decennia lang probeerden academici en specialisten ter zake de term te ontwijken maar helaas. Een reden voor het recycleren van het woord ‘slum’ is juist de negatieve connotatie die eraan vasthangt. Door beelden op te roepen van ziektes, onhygiënische situaties, misdaad en andere problemen onderstrepen NGO’s, regeringen en internationale organisaties met wat voor problemen ze te maken hebben om zo zeker te zijn van geldelijke steun om ze op te lossen. Het probleem is dat deze overdrijvingen een terugslag hebben op de bevolking van de ‘slums’. Zij worden meer en meer gestigmatiseerd als een gevaar voor de sameleving. Hun ziektes zouden zich kunnen verspreiden naar de rest van de bevolking, hun criminele netwerken bedreigen de veiligheid en in de extreme gevallen zijn de ‘slums’ de broedhaarden voor terroristen. Mensen die niet in ‘slums’ wonen voelen zich bedreigd en kopen vuurwapens om zich te beschermen en verhuizen naar ‘gated communities’. Ergens schuilt er natuurlijk wel waarheid in deze veronderstellingen, alleen wordt deze fel overdreven en uitvergroot. Het feit dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende gradaties in ‘slums’ en de heterogene samenstelling van de ‘slums’ zorgt ervoor dat miljoenen mensen over dezelfde kam worden geschoren. Het gevaar bestaat dat staatsdemagogen het woord ‘slum’, en de beelden van een horribele stedelijke toekomst die het woord oproept, zullen hanteren om grote herhuisvestingscampagnes op te zetten of de ‘slums’ gewoon af te breken. Men creëert de valse illusie dat het het probleem van de ‘slums’ volledig kan worden opgelost. Eerdere acties hebben echter reeds aangetoond dat het afbreken van slums het probleem helemaal niet oplost maar gewoon verplaatst. Ook herhuisvestingsprogramma’s waren zelden succesvol. Mensen werden verhuisd naar woningen die ze niet konden onderhouden. Men moest besparen op alle uitgaven, ook op basisbehoeften als eten en verwarming, om de kosten van het huis te kunnen betalen. Dikwijls steeg het sterftecijfer ten gevolge van de slechtere situatie terwijl men toch in een betere omgeving woonde. Daarenboven zorgen herhuisvestingsprogramma’s vaak voor het desintegreren van sociale en commerciële netwerken die essentieel zijn voor het overleven van de armen. Maar verschillende indicatoren doen vermoeden dat deze programma’s van herhuisvesting of afbraak niet zijn ontwikkeld om de mensen uit de ‘slums’ ten goede te komen. De centrale overheid wil de arme populatie beheersbaarder maken door de onbeheersbare ‘slums’ af te breken. Zij redeneert dat de criminaliteit samen met de bouwvallige huisjes zal verdwijnen. Uiteraard zijn er maatregelen nodig. De focus moet echter het welzijn van de bevolking zijn, en niet het weggommen van wat niet in het plaatje van de moderne stad past.


Jeroen Borghs


Bronnen:

(1)GILBERT (A.), “The Return of the Slum: Does Language Matter?”, in: International Journal of Urban and Regional Research, 2007, Vol. 31, Issue 4, pp. 697-713.

maandag 29 december 2008

Dreigende terreur in de steden

‘Over the last few years, small groups’ ability to conduct terrorism has shown radical improvements in productivity – their capacity to inflict economic, physical and moral damage. These groups, motivated by everything from gang membership to religious extremism, have taken advantage of easy access to our global superinfrastructure, revenues from growing illicit commercial flows, and ubiquitously available new technologies to cross the threshold necessary to become terrible threats. September 11, 2001, marked their arrival at that threshold.’ (1)

Met deze waarneming start John Robb zijn artikel The coming urban terror (2007), een artikel waarin hij de gevaren die steden nu reeds bedreigen aankaart en aantoont welke terreur steden in de nabije toekomst mogen verwachten. Want, zo stelt hij, de mogelijkheid en de techniek die terroristen bezitten om steden zowel economische, fysieke als morele schade toe te brengen zijn slechts het begin van wat steden te wachten staat. Eventually, one man may even be able to wield the destructive power that only nation-states possess today. It is a perverse twist of history that this new threat arrives at the same moment that wars between states are receding into the past (2). De auteur stelt dat de kans op oorlog tussen staten veel kleiner is geworden. Dit is één van de gevolgen van de globale onderlinge afhankelijkheid. Echter, het proces van globalisering heeft ons zeer kwetsbaar gemaakt voor staatloze vijanden. Meer nog: de stad lijkt nu, meer dan ooit, weer het toneel van de oorlog. Het idee dat John Robb hier aanhaalt, namelijk dat de steden een toevluchtoord waren tijdens de oorlog en als zijnde een fort bescherming boden aan mensen is niet geheel onjuist. Toch hebben steden door de eeuwen heen een centrale rol gespeeld in tijden van oorlog en waren zij vaak het doelwit. Wel is er een grote verandering waar te nemen in de kwetsbaarheid van de steden, de aanvallers en de middelen. De stad is nu met zijn afhankelijkheid van de complexe communicatie, elektriciteit, transport, -en watersystemen het doel van terreur. Deze netwerken, “scale-free networks”, zijn enorm kwetsbaar en zelfs kleine aanvallen op belangrijke delen van dit netwerk zijn in staat om het hele netwerk lam te leggen. En hoe lokaal een aanval ook mag zijn, de gevolgen zullen globaal zijn. Ook Stephen Graham, de auteur van Cities, war and terrorism (2004) wijst op de kwetsbaarheid van steden: ‘Whilst far from new, acts of war and terror against cities and their inhabitants are saturating our world. For centuries, it has not been feasible to contain cities within defensive walls or effective cordons which protect their citizens from military force. Just as it is no longer adequate to theorise cities as local, bounded sites that are separated off from the rest of the world, so, similarly, political violence is now fuelled and sustained by transnational networks that can be global and local at the same time.’ (3)

Dat dergelijke aanvallen de legitimiteit van de overheid schaadt werd duidelijk in Irak waar een aanval in september 2004 op een oliepijplijn een enorme elektriciteitspanne tot gevolg had. De Iraakse stedelingen uitten kritiek op de overheid omdat zij de steden niet konden voorzien van licht. Zonder de stadsvoorzieningen zijn de burgers genoodzaakt zich te richten tot lokale groepen (veel van hen in oorlog met de overheid), die hen informele alternatieven aanbieden. Het geld dat deze groepen hierbij verdienen kan dan weer gestoken worden in gewelddadige acties tegen de overheid.

John Robb geeft alvast mee dat mega-steden zich in de toekomst mogen verwachten aan meer van dergelijke aanvallen op de netwerken. Een andere groeiende bedreiging waarmee steden te kampen krijgen zijn bendes die de overheid uitdagen. Als voorbeeld geeft hij de bende PCC (Primeiro Comando da Capital) die drie dagen lang, in juli 2006, 20 miljoen inwoners van Sao Paulo gegijzeld hielden door gewelddadige acties. Zo vielen ze politiekantoren en banken aan, hielden ze opstanden in gevangenissen, staken ettelijke bussen in brand en legden het transportsysteem plat dat 2,9 miljoen mensen per dag voorziet in vervoer. (4) Ook in Rio de Janeiro daagde een bende genaamd Comando Vermelho de overheid uit. In beide van deze gevallen werden er geen eisen gesteld aan de overheid. Het leek louter een kwestie van uitdaging te zijn, kijken tot waar de grenzen reiken van de machtsmonopoly van de overheid. Bendes zijn in staat om de autoriteiten tot hun limieten uit te dagen doordat zij steeds meer macht konden vergaren doorheen de jaren. Hun connecties met de informele sector met zijn grote markteconomie en de nieuwe communicatietechnologie verschaft hen hiervoor de middelen. De PCC, gestart als een kleine gevangenisbende, groeide uit tot een bende die vandaag controle uitvoert over bijna de helft van de sloppenwijken van Sao Paulo.

De derde bedreiging die Robb bespreekt zijn de massavernietigingswapens. En dan niet zozeer de nucleaire wapens die natiestaten vandaag te dag kunnen produceren maar eerder de bio-technologische wapens. De kans dat terroristen de hand kunnen leggen op nucleaire wapens is zo goed als onbestaande. De bedreiging ligt eerder in het feit dat kleine groepen biotechnologie kunnen aanwenden om massavernietigingswapens te produceren gezien dat die bio-technologische kennis en middelen al wijd verspreid zijn. In less than a decade, then, biotechnology will be ripe for the widespread development of weapons of mass destruction, and it fits the requirements of small group warfare perfectly. It is small, inexpensive, and easy to manufacture in secret. Also since dangerous biotechnology is based primarily on the manipulation of information, it will make rapid progress through the same kind of amateur tinkering that currently produces new computer viruses. Terrorists also have a growing advantage in delivering bioweapons. The increasing porousness of national borders, size of global megacities, and volume of air travel all mean that the delivery and percolation of bioweapons will be fast –moving and widespread- potentially on several continents at once.’(5)

Wat te doen aan deze drie bedreigingen die de moderne mega-steden komen vernietigen? Een camera op elke hoek? Een politieagent op elke hoek? Of eerder, zoals John Robb voorstelt, zorgen voor decentralisatie? Decentralisatie van systeemnetwerken zodat er een back up voorhanden is in verschillende delen van de stad. Decentralisatie van veiligheidsmachten als middel tegen bendes en het gebruik van bio-technologische wapens. Nu staan politiemachten machteloos tegenover bendes en ook het gebruik van militaire machten is niet altijd even efficiënt aangezien corruptie ook van hen de vijanden van de stad kan maken. Lokale veiligheidsmachten zouden beter in staat zijn kleine groeperingen te controleren. Maar natuurlijk kunnen we ons de vraag stellen of dergelijke machten niet evenzeer vatbaar zijn voor corruptie. Als de overheid niet in staat is zijn huidige troepen onder controle te houden dan zullen lokale overheidsmachten het niet veel beter doen.

Dit populariserend artikel geeft enkel een verontrustend zicht op de huidige en toekomstige bedreigingen binnen de stad en biedt een minimalistische oplossing aan. Zoals te verwachten van dergelijk artikel wordt er helemaal voorbij gegaan aan de complexe oorzaken die aan de grond liggen van het opkomend geweld van bendes en terroristen en wordt er helemaal geen melding gemaakt van het huidig geweld waar natiestaten zich schuldig aan maken en waarvoor meer stedelingen vrezen. Zo zal een Palestijnse inwoner van de Gazastrook niet wakker liggen van een eventuele bio-technologische dreiging maar eerder van ‘de oorlog zonder genade’ (6) die Israël op dit moment voert.

Vera Vanderelst

Bronnen:

(1) The coming urban terror. System disruption, networked gangs, and bioweapens, John Robb, City Journal, summer 2007, geraadpleegd op http://www.city-journal.org/html/17_3_urban_terrorism.html

(2) Idem.

(3) Cities, war and Terrorism, Stephen Graham, Blackwell, Oxford, 2004, p 5.

(4) The coming urban terror. System disruption, networked gangs, and bioweapens, John Robb, City Journal, summer 2007, geraadpleegd op http://www.city-journal.org/html/17_3_urban_terrorism.html

(5) Idem.

(6) Naar de woorden van Israëlische minister van Defensie Ehud Barak.

Morocco votes: slums breeding extremism

(Klik op titel voor video)
Deze Al Jazeera reportage(1) speelt zich af in Sidi Moumen(2), een sloppenwijk van Casablanca. De reporter peilt bij de bewoners naar de verwachtingen voor de parlementsverkiezingen van 2007. Ze verwachten echter niet veel van de stembusgang. Elke keer zeggen partijen van de linker tot de rechterzijde van het politieke spectrum dat ze de situatie van de armen in de sloppenwijken gaan verbeteren, maar nooit gebeurt er iets. De armen vertegenwoordigen een groot deel van de stemmen en zijn dus belangrijk in de verkiezingspropaganda. Na de verkiezigen worden hun belangen echter snel vergeten. De mensen van Sidi Moumen voelen zich zo buitengesloten in hun eigen land. De economische en sociale malaise die in deze wijken heerst is daarenboven een perfecte voedingsbodem voor extremisme. Groepjes rondhangende jongeren hebben niet zelden radicale ideeën over hoe ze hun situatie kunnen verbeteren. Dikwijls wordt geweld als een oplossing gezien. Het verbaast dan ook niet dat de zelfmoordterroristen van de aanslagen in Casablanca van mei 2003 en maart 2007 uit Sidi Moumen afkomstig waren. Dit creëert een ander probleem voor de inwoners van de sloppenwijk: namelijk stigmatisering. Doordat men in de media en de politiek constant herhaalt dat deze achtergestelde wijken een broedplaats zijn voor extremisme en terrorisme wordt iedereen die in deze buurten woont als gevaarlijk beschouwd. Men vergeet dikwijls dat het merendeel van de bevolking van Sidi Moumen niet staat te springen om zich in centrum Casablanca te gaan opblazen. Deze mensen, die sowieso al te kampen hebben met enorm hoge werkloosheidscijfers, krijgen het zo nog moeilijker om aan een job te geraken.
De resultaten van de parlementsverkiezingen van 2007 waren teleurstellend. Men heeft het over de laagste opkomst ooit bij Marokkaanse verkiezingen. Slechts 37 percent van de kiesgerechtigden kwam opdagen terwijl dit bij de vorige verkiezingen van 2002 en 1997 respectievelijk nog 51 percent en 58 percent was. Het waren vooral de armen die thuisbleven en dit ondanks verschillende informatie- en mobilisatiecampagnes vanwege de regering, de politieke partijen, en organisaties uit de civil society. Deze lage opkomst is deels een gevolg van de slechte sociaal-economische situaties van de armen in de sloppenwijken. Zij worden door de staat genegeerd en wensen bijgevolg zelf ook niets meer te maken te hebben met de staat. Het is echter belangrijk om op te merken dat er nog andere factoren een rol spelen. De Marokkaanse kamer van volksvertegenwoordigers heeft namelijk bijna niets te zeggen in het land en vele mensen vinden het dan ook niet de moeite om ervoor te stemmen. Er gaan stemmen op die zeggen dat de koning, Mohammed VI, veel te veel macht over het parlement heeft.(3) Laat het nu net die koning zijn die in december 2007 zijn zegen gaf aan een ontwikkelingsplan voor Sidi Moumen van meer dan 2,5 miljard Dirham. De bedoeling van het plan is een einde te maken aan de verschillende vormen van armoede, en de marginalisatie en sociale uitsluiting van de bevolking. In hoeverre het plan werkt, of, zoals elders in Marokko reeds gebeurde, het de problemen gewoon verplaatst, zal de toekomst moeten uitwijzen.(4)


Jeroen Borghs


Bronnen:

(1) http://www.youtube.com/watch?v=OKMt6Anlb2I geraadpleegd op 28-12-2008.

(2) http://www.dailymotion.com/video/x2x405_bidonvilles-de-sidi-moumen-a-casabl_news geraadpleegd op 28-12-2008.

(3) HAMZAWY (A.), “The 2007 Moroccon Parliamentary Elections: Results and Implications” Carnegie Endowment for International Peace , http://www.carnegieendowment.org/files/moroccan_parliamentary_elections_final.pdf geraadpleegd op 28-12-2008.

(4) http://www.lematin.ma/Actualite/Journal/Article.asp?idr=110&id=77042 geraadpleegd op 29-12-2008

Fight in the Favelas

Dit artikel(1) gaat over de problematische situatie in de favelas van Rio de Janeiro. Naar aanleiding van de Pan-Amerikaanse Spelen, die in 2007 in Rio plaatsvonden, bracht de overheid een 25.000 man sterke politiemacht bij elkaar om de orde te handhaven. Een verademing voor de Cariocas – de inwoners van Rio – die gewoon zijn aan 1 moord om de 3½ uur. In de aanloop naar de spelen voerde de politie een raid uit op het Complexo do Alemão, een sloppenwijk die de draaischijf van de drugshandel zou zijn. De operatie was een succes, maar zodra de politie zich uit de wijk terugtrok werden de criminele activiteiten gewoon hervat. De braziliaanse staat staat machteloos in sloppenwijken als deze. De arme bevolking toont meer loyaulitiet tegenover de criminele organisaties dan tegenover de politie. Dit is te danken aan het feit dat de ordehandhaving binnen de sloppenwijken niet door de politie gebeurt maar door de criminele organisaties. Daarenboven genieten de favelabewoners niet van sociale voorzieningen van staatswege en genereren de criminele activiteiten in de favela’s voor vele mensen een inkomen.
Een ander probleem is dat de vertegenwoordigers van de staat dikwijls niet te betrouwen zijn. Het politiekorps van Rio is uitzonderlijk corrupt. Dit is deels te wijten aan het feit dat de Braziliaanse politieagenten het op één na laagste loon hebben in het land. Veel agenten vullen hun loon dan ook aan met smeergeld. Deze corrupte agenten berechten is niet evident omdat Brazilië een zeer vergevingsgezinde arbeidswetgeving heeft. Zuiveringsacties door de centrale overheid halen niet veel uit omdat de meeste corrupte agenten hun job terugkrijgen van de rechter. Het politieoptreden is – buiten de centraal gecoördineerde acties – dan ook maar zwakjes. Om een voorbeeld te geven: maar 3% van de moordverdachten krijgt effectief de binnenkant van een rechtszaal te zien. Naast incompetent is de politie ook zeer brutaal. In 2003 stierven er in Rio 1000 mensen ten gevolge van politiebrutaliteit.
Het is belangrijk te verduidelijken wie er in de favela’s woont. Het gaat hier niet om een lompenproletariaat dat naar de steden verhuisde om als arbeider tegen een minimumloon te werken zoals dit in negentiende eeuws Europa het geval was. De steden creëren immers niet genoeg jobs meer om de jaarlijkse bevolkingsaanwas te kunnen absorberen. Sloppenwijken zijn een soort opslagplaats geworden voor surplus arbeidskracht, die niet wordt ingezet. De politie op deze wijken afsturen om orde op zaken te stellen heeft dus weinig effect als er tegelijk niet aan structurele oplossingen wordt gewerkt om de massale werkloosheid tegen te gaan. De enige bekommernis van de staat is echter de veiligheid van de andere stadsbewoners. De enige reden dat de sloppenwijken worden aangepakt is omdat hun criminele netwerken overlast veroorzaken voor de hele stad. Men is niet bezorgd om de inwoners van de favela’s. Men probeert niet eens om er een permanente politieaanwezigheid uit te bouwen om de mensen te beschermen. Zolang de armen in de favela’s door de staat aan hun lot worden overgelaten – uitgezonderd de occasionele politieactie – blijven dit staatsloze gebieden in de stad en broeihaarden van criminaliteit.(2)
Jeroen Borghs


Bronnen:
(1) s.n., “Fight in the Favelas”, in: The Economist, 2007, Vol. 384, Issue 8540, p. 34.
(2) DAVIS (M.), “Planet of Slums”, in: New Left Review, 2004, Vol. 26, Issue March-April, pp. 5-24.

zondag 28 december 2008

Zijn sloppenwijken broeihaarden voor Islamitische militanten?

Deze post zal draaien rond de vraag of er een stedelijke ecologische en culturele affiniteit bestaat tussen de stedelijke bezitlozen en de islamitische militanten. (1) Meer bepaald gaan we in op de assumptie dat stedelijke bezitlozen opgroeien in sloppenwijken waar geweld, wetteloosheid en extremisme zouden tieren en waar de hang naar de Islam groeit als de enige hoop en morele houvast om een religieuze expressie te geven aan het leven. In hun gezamenlijke zoektocht naar religieuze verlangens, in hun gedeelde taal, instituties en hun hang naar ‘traditionalisme’ zouden de stedelijke armen en de islamitische militanten elkaar terugvinden. Het idee leeft dus sterk dat radicaal islamisme op een manier de arme mensen hun morele, ethische en religieuze gevoelens representeert en dat het existentieel karakter van de bezitlozen, hun ecologische realiteit, hen in staat stelt om de extremistische ideeën van het radicale islamisme te omhelzen.  

Asef Bayat stelt deze opvatting in vraag in zijn wetenschappelijk artikel Radical religion and the habitus of the dispossessed: does islamic militancy have an urban ecology? (2) Hij doet dit door zowel empirisch als theoretisch onderzoek in het Midden Oosten met een historische focus op Egypte en Iran in de jaren 1980 en 1990. Uit zijn onderzoek  blijkt dat noch de islamitische militanten een reële politieke of morele interest in de stedelijke armen tonen, noch de bezitlozen een ideologische verbintenis delen met de Islamitische politiek. Eerder volgen de stedelijke bezitlozen hun eigen volkse religie, leven op een relatief autonome informele wijze en voeren een bescheiden politiek. Vrij van strikte ideologische loyaliteiten richten zij zich naar die levensinvullingen die voor hen direct betekenisvol en handelbaar zijn, met uitkomsten die zij kunnen controleren. Het is hun praktijk van het informele leven dat gekenmerkt wordt door autonomie, flexibiliteit en pragmatisme, waar overleving en zelfontwikkeling een centrale plaats innemen. 

Het sterk opgekomen idee dat de stedelijke armen een gevaarlijke rol spelen in het ondermijnen van moderne stedelijkheid en politieke beschaafdheid en hierbij het pad effenen voor islamitisch extremisme wordt ondermeer geuit door de Egyptische elite  (journalisten, beleidmakers en politici). Hierbij beschrijven zij Cairo als een gigantische stad overwoekerd door een populatie van fellahin (boeren) die de stedelijke configuratie bedreigen door het te veranderen in een ‘stad van boeren’, dit door de verspreiding van grote ashwaiyyat (informele communes). Academici zien deze informele communes als een Hobbesiaanse broeihaard van misdaad, wetteloosheid en extremisme die een ‘cultuur van geweld’ produceert en een ‘abnormale’ manier van leven teweeg brengt. Het is een geboorteplaats van islamitisch fundamentalisme. (3)

Asef Bayat stelt dat er wel een zekere waarheid terug te vinden is in deze opvattingen. Zo zijn de armen geconcentreerd in sloppenwijken waar ook islamitische militanten schuilen. De armen zullen hulp zoeken bij locale NGO’s en zelfs in moskeeën. Door afwezigheid van ondersteuning van de staat bieden religieuze verenigingen en NGO’s de nodige steun voor hun welzijn. Er zal echter ook geweld en misdaad terug te vinden zijn, vooral daar waar overheidsinstellingen, zoals politie, afwezig zijn. Toch mogen we hieruit niet concluderen dat de bewoners van de ashwaiyyat grijpen naar extremistisch gedachtegoed. Voor deze ongenuanceerde conclusie geeft Asef Bayat twee oorzaken. Ten eerste was er de Egyptische staat die angstig de ‘islamitische bedreiging’ aannam en hierdoor ook in de media een enorme publiciteit rond het thema van ‘stedelijke ecologie van islamitisch extremisme’ veroorzaakte. Ten tweede volgde hierop een wetenschappelijke interventie van experts (sociologen, criminologen en journalisten) die de opkomst van islamitisch militanten associeerde met de verspreiding van ashwaiyyat. Zij dragen in die mening een zekere autoriteit uit. Doorheen deze simplistische visie verliest men echter de veel complexere realiteit uit het oog. Deze realiteit ziet er volgens de studie van Asef Bayat als volgt uit: doordat behuizing in de stad onbetaalbaar is voor jonge islamitische militanten zoeken zij een toevlucht in de informele armenwijk. Belangrijk hierbij is dat het hier gaat om mensen die geschoold zijn en behoren tot de middenklasse. Zij verschillen dus van de niet of laag geschoolde, weinig verdienende werkende mensen. Eveneens biedt de informele buurt zonder straatnamen, zonder huisnummers en zonder officiële registratie, en dus ontoegankelijker voor de staatspolitie, een veilige toevluchtshaven voor de islamitische militanten. De waarneming dat het juist de hoog opgeleide jongeren zijn die de eerste en meest actieve islamitische militanten waren (4) wordt dus ondersteund door Asef Bayats bevindingen. Om sociale veranderingen te bewerkstelligen in hun leven zullen de armen eerder grijpen naar ‘revolutie’, acties die betekenisvol en handelbaar voor hen zijn.

"The poor cannot afford to be ideological. Their interests lie in strategies, organizations, and associations, that respond directly to their immediate concerns. To be ideological requires certain capacities (time, risk-taking, money) that the disenfranchised often lack". (5) 

Deze studie van Asef Bayat is van belang omdat het aantoont dat men moet afstappen van het idee van de ‘culture of poverty’ omdat dit een foutief homogeen beeld schept en er van uitgaat dat er sprake is van één culturele essentie van de groep. Eerder is het ‘informal life’ een hanteerbaarder concept omdat het  aansluit bij de werkelijkheid dat informele huisvestingen niet enkel tot de armen toebehoren maar dus ook een toevluchtsoord is voor vele middenklassers. Het informele leven bestaat dus uit een heteronome groep met vele culturele verschillen. Het beeld van ‘culture of poverty’ houdt de assumptie in stand dat sloppenwijken een broeihaard zijn van terroristen en dus dat iedere inwoner daar opgroeit tot een potentieel gevaar voor de maatschappij. Het houdt een wij-zij denken in stand waardoor de bezitlozen beschouwd worden als een groep marginalen die een gevaar zijn voor de staat omdat zij geassocieerd worden met Arabische of moslim terroristen. “In attempting to split an intrinsically mobile, heterogeneous, and urbanising world into jigsaw-like pieces of territory – which are assumed to have essential and ‘pure’ identities – such views fundamentally violently challenge the reality of cities and urban life on our planet.” (6) Dat dit angst onder de bevolking en een verhoogde veiligheidspolitiek met zich meebrengt hoeft ons niet langer te verbazen.

 Vera Vanderelst

Bronnen:    

(1) Ik volg hier de definities die Asef Bayat geeft voor bezitlozen: ‘Urban dispossessed, disenfranchised and the urban poor referring broadly to those laboring people who take on low-income, low-skilled, low-status and low-security jobs, and who are pushed to live in the marginal locales of slums and squatter settlements.

Islamisme beschrijft hij als volgt: ‘The ideologies and movements which, notwithstanding their variations, aim in general for the establishment of an ‘Islamic order’ – a religious state, Islamic laws and moral codes. Concerns such as establishing social justice and improving the life of the poor would only be secondary to this strategic target’.

(2) Radical religion and the habitus of the dispossessed: does islamic militancy have an urban ecology?, Asef Bayat, International Journal of Urban and Regional Research, volume 31.3, September 2007.

(3) Idem, p. 582.

(4) The modernity of Islamism and jihad militancy, Prof. Dr. Sami Zemni, Studia Diplomatica Vol. LIX, 2006, No.1, p. 207.(5) Idem, p. 588. 

(5) Radical religion and the habitus of the dispossessed: does islamic militancy have an urban ecology?, Asef BayatInternational Journal of Urban and Regional Research, volume 31.3, September 2007, p. 588.

(6) Cities, war and terrorism, Stephen Graham, Blackwell; Oxford, 2004, p.15.

Een nieuwe geografie van conflict: 'slum wars’ in Nicaragua

Rodger, D. (2007). Slum Wars of the 21st Century: The New Geography of Conflict in Central America. Crisis States Research Centre Working Paper No.10, LSE: London.

In deze blogpost wil ik de aandacht vestigen op de hierboven vermelde paper van Dennis Rodgers, docent Stedelijke Ontwikkeling in Londen, waarin een interessante analyse gemaakt wordt van de geschiedenis van geweld in Nicaragua en het geweld van bendes in de hoofdstad Managua. Het is alvast niet mijn bedoeling u in deze vredige dagen rond Kerstmis en Nieuwjaar te weerhouden van vreugde en blijdschap...

De Sandinisten kwamen in Nicaragua aan de macht in 1979 na twee decennia van een voornamelijk landelijke guerrillastrijd. De Contra oorlog die uitbrak in de vroege jaren 1980 werd ook in hoge mate op het platteland gevoerd. Het einde van de oorlog in 1990, bracht een nieuw regime en een verschuiving van de geografie van conflict met zich mee. Gedemobiliseerde guerrillas werden zowel actief op het platteland als in de stad, waardoor vele slachtoffers vielen onder de burgerbevolking. Midden jaren ’90 namen deze groepen daarentegen in belang af, maar criminaliteit in de steden bleef echter sterk stijgen. Volgens officiële statistieken is het aantal misdrijven tussen 1990 en 2004 verviervoudigd. Misdaden tegen personen (waaronder moorden, verkrachtingen en mishandelingen) steeg met ruim 460 procent (we moeten hier echter in rekening nemen dat officiële statistieken en onderrapportering een groot probleem vormen in Nicaragua).

Ondanks het einde van de burgeroorlogen die Centraal-Amerika teisterden in voorbije decennia, blijft geweld de regio aantasten. De meeste mensen zien jeugdbendes als het probleem. Ze komen voor in alle grote stedelijke centra van Nicaragua, maar het meest in de hoofdstad Managua, waar zich zo'n 41% van de stedelijke bevolking bevindt. Verstedelijking is de afgelopen 15 jaar in Nicaragua sterk gestegen met als gevolg dat Nicaragua momenteel het meest verstedelijkte land is van Centraal-Amerika.

Sommigen verbinden de opkomst van deze bendes aan factoren zoals de sociale relaties die zwakker zijn in steden en de sociaal versplinterde stedelingen bijgevolg meer neigen tot geweld. Rodgers weerlegt het klassieke argument van een verschuiving in de politieke economie van geweld - van georganiseerd politiek geweld naar criminaliteit – en stelt een geografische verschuiving vast van ‘peasant wars’ (Wolf, 1969) naar ‘urban wars’ (Beall, 2006). Hij ondersteunt dit met drie argumenten. Ten eerste waren de landelijke grondslagen van de Sandinistische revolutie kenmerkmerkend voor de boerenopstanden in de 20ste eeuw, die een reactie waren op de sociale ontwrichtingen die de markt met zich meebracht. Ten tweede bemerkt hij dat, ondanks de invloed van verstedelijking en zwakkere sociale relaties in steden op de verplaatsing van de post-revolutionaire criminaliteit van de stad, hedendaags stedelijk geweld grotendeels afhankelijk is van de ongelijke economische en politieke betrekkingen. Tenslotte stelt Rodger dat stedelijk geweld gericht is op sloppenwijken, die men eerder kan beschouwen als vluchtige sites van uitsluiting, in plaats van een reserve aan arbeidskrachten voor een formele economie, die steeds meer transnationaal wordt.

De stedelijke problematiek zien we ook duidelijk in het werk van Mike Davis (2004; 2006) over de wereldwijde uitbreiding van stedelijke sloppenwijken. Davis betoogt dat deze nieuwe sloppenwijken bewoond worden door diegenen die zich in toenemende mate buiten de formele economie bevinden. Steden worden in een snel tempo ‘stortplaatsen’ voor diegenen die zijn uitgesloten van de globalisering en van toenemende technologische en informatieve productieprocessen. Davis definieert de opkomst van sloppenwijken alsa fully franchised solution to the problem of warehousing the twenty-first century’s surplus humanity’ (Davis, 2004:28). Daarnaast beschrijft hij sloppenwijken als ‘vulcanoes waiting to errupt’. Davis’ onderzoek ondersteunt bijgevolg de stedelijke problematiek in Beall’s ‘urban wars of the 21st century’. Gezien het feit dat geweld eerder voortvloeit uit het bestaan van sloppenwijken, merkt Rodgers op dat we wellicht eerder moeten spreken over ‘slum wars of the 21st century’.

Ondanks de negatieve gevolgen van het geweld van jongerenbendes in de sloppenwijken van Managua tot midden de jaren ‘90, brachten ze destijds ook positieve aspecten met zich mee. Bendes zorgden enerzijds voor een gevoel van veiligheid en anderzijds voor een zekere vorm van een gemeenschap voor de lokale buurtbewoners. Vandaar dat er in de jaren ’90 een sterk gevoel van identificatie met de lokale bendes heerste. Bendes organiseerden het lokale collectieve leven in de sloppenwijken en de arme buurten.

Bendes in de steden van het post-revolutionair Nicaragua creëren echter een nieuwe vorm van sociale orde die ernstige gevolgen heeft, zoals het ‘splintering urbanism’ (Graham, Marvin, 2001) in Managua. De stad werd opgesplitst in een groot aantal geïsoleerde ‘safe havens’, die door de elite-bemachtigde Nicaraguaanse staat werd gesponsord om zich te isoleren van de wijdverspreide criminaliteit en onveiligheid. Het resultaat van deze investeringen wordt door Rodgers geschetst in een beeld van de stad als een zee van sloppenwijken met daarin enkele goed afgesloten luxezones: de luchthaven, de betere woonbuurten, een uptown stadscentrum van dure bars, restaurants, clubs en exclusieve supermarkten. Deze zones zijn met elkaar verbonden door grote wegen waardoor de armen volledig van de rijken worden gescheiden. Het stadsbeeld en de sociale verhoudingen binnen de stad wijzigden dus ingrijpend.

Steeds vaker worden sloppenwijken en arme buurten het doelwit van gewelddadige politietroepen, die de hoogmoedige macht van de staat symbolisch willen aantonen en daarmee de segregatie tussen rijke en arme mensen in stand willen houden. Stedelijk geweld wordt dus in de sloppenwijken van de stad geduwd, zodat de overheid Nicaragua als ‘het veiligste land van Latijns-America’ kan promoten. Het begrip ‘urbicide’, gedefinieerd als ‘het opzettelijk kapot maken of doden van de stad’ is hier dus een treffende weerspiegeling van het proces van sociale oorlogvoering tussen rijk en arm, die kenmerkend is voor het stedelijke Nicaragua van de 21ste eeuw. Deze stedelijke processen vormen een kenmerk van de stedelijke politieke economie van Managua gedurende de voorbije decennia als een resultaat van ‘disembedding’ -sociale relaties worden losgeweekt uit hun lokale context- die de stad heeft ondergaan en waardoor de sloppenwijken verwaarloosd worden. Deze strategische verwaarlozing heeft echter geleid tot een verslechtering van geweld door bendes in de sloppenwijken. Ze worden overheerst door drughandel en gescheiden van elk gevoel van lokale identificatie, terwijl het dagelijks ‘intra-slum’ geweld dramatisch gestegen is.

Rogdgers besluit dat het huidige geweld in Nicaragua een duidelijke voortzetting is van geweld uit het verleden -de sociale oorlogsvoering op het platteland-, maar gewoon in een nieuwe geografische context. Hij slaagt er naar mijn oordeel goed in ons een beter inzicht te geven in het veranderende landschap van geweld in het hedendaagse Centraal-Amerika. Tijdens dit onderzoek citeert hij enkele meningen van verscheidene auteurs zodat het onderwerp op een genuanceerde manier wordt behandeld. Het is naar mijn mening belangrijk dat we het hedendaagse geweld kaderen in de geschiedenis ervan, zodat we begrijpen hoe en waarom geweld naar boven komt.

Eva De Leever

Bronnen:

zaterdag 27 december 2008

Meet The Machete Murder Gangs


Het videofragment dat hier behandeld zal worden komt uit een Sky News-uitzending. De exacte datum kon niet achterhaald worden maar het filmpje dateert van enkele weken na de Keniaanse presidentsverkiezingen op 27 december 2007.



Deze korte nieuwsreportage werd opgenomen in Kibera, de grootste sloppenwijk van Kenia met meer dan één miljoen inwoners. Deze slum is de tweede grootste van het Afrikaanse continent. In de reportage volgt een journaliste een groep mannen die een gewapende bende vormen. Ze zijn gewapend met grote machetes maar dragen geen pistolen. Deze bendeleden behoren tot de Kikuyu-stam, dezelfde stam als Kibaki, de huidige president van Kenia. De mannen getuigen over hun gewelddadige aanvallen op leden van de Luo-stam. Dit is de stam waartoe Odinga, de oppositieleider en uitdager tijdens de Keniaanse presidentsverkiezingen, behoort.
De bijdrage behandelt de gevechten tussen de twee clans die dagelijks plaatsvinden in Kibera. Beide stammen beschuldigen elkaar er namelijk van huizen van leden van de rivaliserende stam leeg te plunderen en in brand te steken. Deze strijd barste los na de dubieuze verkiezingsuitslag van 27 december 2007 (1). Kibaki werd toen herverkozen als Keniaans president maar internationale waarnemers erkenden het resultaat niet omdat er sprake was van grootschalige fraude (2). Daarvoor werden er echter nog geen gevechten tussen beide stammen gemeld. De journaliste stelt duidelijk dat het beschreven conflict hier voornamelijk een territoriaal conflict is en minder een etnisch conflict. Het strijdpunt is wie de macht kan veroveren in Kibera en welke stam de sloppenwijk zal moeten verlaten (3).

Het behandelde onderwerp in dit videofragment sluit nauw aan bij het thema van deze blog. Het toont ons het geweld en de terreur van bendes in een grote sloppenwijk. De grootschalige organisatie en mobilisatie van jonge mannen die het gevecht aangaan met mensen uit een andere stam. Wat opvalt is dat de journaliste geen informatie geeft over het optreden van de overheid om dit geweld te stoppen. We kunnen echter vermoeden dat de tussenkomst van politie of ordetroepen zeer beperkt is of helemaal niet plaatsvindt. Op hetzelfde moment vindt er namelijk ook een politieke machtsstrijd plaats tussen de stammen en beide fracties kunnen een voordeel halen uit het geweld in Kibera. Ze kunnen aan de ene kant de rivaliserende stam verjagen en als overwinnaar uit de bus komen. Maar ze kunnen ook de slachtoffer rol aannemen en de andere partij in een slecht daglicht stellen bij de internationale gemeenschap.
In tegenstelling tot het videofragment van Jelle (Favela Wars, zie elders) is hier de hoofdoorzaak van het geweld niet de aanwezige criminaliteit in de sloppenwijk(4). Alhoewel de bendes aangeven dat ze vechten om de plunderingen van de rivaliserende stam te vergelden lijkt het hier meer om een territoriaal en etnisch conflict te gaan. Dit fenomeen van geweld onder inwoners van sloppenwijken en niet tegen een ‘externe’ vijand kan men ook op andere plaatsen terugvinden. Arias beschrijft in zijn onderzoek de strijd tussen rivaliserende drugsdealers in Braziliaanse favela’s (5). In dit opzicht kunnen we ons dan ook aansluiten bij Graham die stelt dat het geweld dat heerst in deze armere woonwijken eigenlijk het resultaat is van een probleem binnen de gemeenschap. Het doel van het geweld is niet het omverwerpen van een wereldsysteem maar heeft eerder een plaatselijk karakter (6).
Meerdere auteurs beschrijven ook het beschermende aspect van criminele organisaties. Duffield stelt dat deze bendes zorgen voor een informele organisatie en vormen van gerechtigheid en orde (7). De Stoop beschrijft tijdens zijn bezoek aan de favela Moinho hoe de plaatselijke bende opkomt voor de rechten van de inwoners, een administratie heeft ingericht net als een soort rechtssysteem (8). In de sloppenwijken van Kibera lijkt deze vorm van bescherming en organisatie volledig afwezig. Enkel de leden van dezelfde stam beschermen elkaar in beperkte mate. We kunnen hier echter opmerken dat in het geval van Kenia de machtsstrijd nog aan de gang is en geen enkele partij de hegemonie over de inwoners heeft verworven. Dit is een verschil met de andere auteurs en kan misschien verklaren waarom deze aspecten nog afwezig zijn.

Deze post mag echter niet eindigen zonder deze laatste bemerking. De sloppenwijk van Kibera was niet de enige plaats in Kenia waar geweld uitbrak na de verkiezingen van 2007. Overal in het land kwam de bevolking op straat en leidde dit tot gevechten tussen aanhangers van beide partijen. De omvang en wreedheid van het geweld was echter het grootst onder de arme inwoners van Kibera. Op plaatsen waar mensen in de slechtste omstandigheden leven lijkt de machtsstrijd het grootst. De bewoners, hopeloos op zoek naar verbetering van hun situatie, gaan tot op het bot (hier zelfs letterlijk) om hun doel te bereiken.

Reinout Van Dorpe

(1) Sky News. Meet The Machete Murder Gangs. Geraadpleegd op 24 december 2008 op http://www.liveleak.com/view?i=1e0_1201812646
(2) Baatenburg de Jong, R (2007, 31 december). Kibaki toch beëdigd als nieuwe leider. Geraadpleegd op 24 december 2008 op http://www.trouw.nl/nieuws/wereld/article1535658.ece.
(3) Sky News. Meet The Machete Murder Gangs. Geraadpleegd op 24 december 2008 op http://www.liveleak.com/view?i=1e0_1201812646
(4) Journeyman Pictures, Favela Wars. Geraadpleegd op 16 december 2008 op http://nl.youtube.com/watch?v=BqO3qCgyFJ0&feature=related.
(5) Arias, E. (2004). Faith in Our Neighbors: Networks and Social Order in Three Brazilian Favelas. Latin American Politics & Society, 46 (1), 1-38.
(6) Graham, S. (2004). Cities, War and Terrorism. Blackwell, Oxford, p. 28-29.
(7) Duffield, M. (2002). Social reconstruction and the Radicalization of development: Aid as a Relation of Global Liberal Governance. Development and Change, 33(5), p. 1061-1062.
(8) De Stoop, C (2008, 24 september). Welkom in mijn favela. Knack, 110-113.